Het is half tien ’s morgens en wakker worden lukt niet. Ik doe mijn ogen open en zie dat mijn handen gevouwen op mijn buik liggen. Het is alsof ik een hele zware logge dieselmotor ben die niet wil opstarten. Ik kijk naar mijn vingers die ik van elkaar af wil trekken. Het seintje van de hersenen komt niet naar de beweging toe. Ik vind het eng. In mijn hoofd zijn blokjes bezig om zich te rangschikken. De woorden blijven in mijn mond hangen. Het lukt niet om ze klank te geven. Mijn tong is kurkdroog en op mijn lippen zitten korsten. Dan schiet mijn ene hand los van de andere alsof het een dikke stalen kabel is. Ik probeer mijn vingers te bewegen maar mijn ogen vallen dicht. Het is goed zo. Laat maar zo.
Dan hoor ik George, mijn lief, tegen me praten. Dat ik veel water moet drinken. Ik zie in zijn ogen ongerustheid. Hij moet weg maar wil niet weg. Beloof hem dat ik een dokter bel. Val in slaap met een mond vol niet gesproken woorden. Alles is zacht en rustig en komt van heel ver weg. In mijn hand ligt de telefoon. Ik druk op dokter en moet gapen. Dan heb ik zomaar een andere huisarts aan de lijn. Met moeite vorm ik zinnen die vertellen wat er aan de hand is. De fentanylpleister en de hogere dosis temazepan zijn misschien de oorzaak. Deze pleister heb ik al een paar weken dus dat kan het niet zijn. Gister zei ik gekscherend tegen George dat ik me enorm stoned voel. Ik geef mezelf nog een paar uur om in de wereld te komen en dan is er weer contact met de arts. Het is half twee en ik ben eindelijk in de dag geland. De mens is een raadsel.