Spannend verhaal door Peter Römer
Baantjerschrijver en –kenner Peter Römer schreef speciaal voor Zin een kort spannend moordverhaal dat plaatsvindt… op onze eigen redactie!
Een zinloze opdracht
Sandra Kottman kende ik nog van vroeger, van het schoolplein. We hadden in die tijd een kind op dezelfde school. Ik had toen nog een vrouw en een baan. Die vrouw heb ik niet meer, ik ben bij haar weggegaan, of zij bij mij. Dat weet ik niet meer precies. Ik dronk in die periode nogal zwaar. Mijn baan bij de politie heb ik eraan gegeven toen ik er met een goede regeling uit kon. Dat was in de tijd dat meer blauw nog gewoon op straat werd gezet. Ik werk nu voor mezelf. Ik doe onderzoek naar alles wat er mis is in de wereld. Je kunt me bellen. Want de politie is goed, maar ik ben beter…
Sandra belde net toen ik onder de douche stond – hetgeen iets zegt over haar gevoel voor timing, maar dat terzijde. Ik had haar al een tijd niet meer gezien of gesproken, dus had in eerste instantie geen flauw idee wie ik aan de lijn had. Maar toen ze refereerde aan ons gezamenlijke schoolpleinverleden was ik weer helemaal bij. Ze vroeg mij met een verontruste klank ik haar stem of ik misschien tijd had om langs te komen bij haar op de redactie, waarop ik me prompt herinnerde dat ze bij een of ander blad werkte. Ze hadden daar last van ‘een probleempje’. Druipend van het water checkte ik mijn agenda en hoewel de hele maand nog pijnlijk blanco was, loog ik dat ik wel een gaatje zag over een week of twee. Zij bedoelde nu.
De bewuste redactie zetelt in een kantoorpand aan de oostelijke rand van onze fraaie hoofdstad. En is gelegen naast een vestiging van de Hanos, waar zzp’ers zoals ik boodschappenkarretjes met grootverpakkingen mogen volladen in de illusie goedkoop uit te zijn. Sandra stond me al bij de receptie op te wachten. Veel was ze niet veranderd sinds het schoolplein. Nog steeds dat halflange donkerblonde haar rond een vrolijk gezicht. Al stond dat gezicht nu niet op vrolijk, en leken de blonde lokken geverfd. Ze drukte haar bril tegen de brug van haar neus en glimlachte verheugd toen ze mij zag. Er volgde een wat onhandige omhelzing, tegenwoordig door de meeste mensen hug genoemd, maar dat krijg ik mijn bek niet uit.
In de lift naar boven kreeg ik een appje van mijn dochter. Wij spreken elkaar niet zoveel het laatste jaar, behalve als ze geld nodig heeft. Ik checkte mijn telefoon.
“Ha pappie. Kun je vijftig euri overmaken, please!!”
Ik stopte mijn telefoon weer weg. Ik wou dat iemand míj eens vijftig euro overmaakte. Dat uurtje-factuurtje waar ik nu mee bezig was, kon ik goed gebruiken.
“Zo fijn dat je langs kon komen,” begon Sandra maar met “ik zal van de week een flinke appeltaart voor je bakken!” zette ze alweer een forse streep door mijn rekening. Hoe groot kon een probleem zijn dat je er een volwassen man voor uit zijn huis lokte en hem als beloning een appeltaart in het vooruitzicht stelde? Er bekroop mij het gevoel dat ik die dag beter thuis had kunnen blijven.
De redacteuren van het blad, dat Zin bleek te heten, zaten bij elkaar in een ruimte van, ik schat, zes bij vijftien die was volgestouwd met bureaus met daarop een dubbele rij computers, stapels papier en allerhande persoonlijke eigendommen die dagelijks met de werkplekgebruiker meeverhuisden. Lang leve de flexplek! Van achter hun computer keken ze me nieuwsgierig aan. Alleen maar vrouwen! Hier werkten alleen maar vrouwen. Ik vroeg me enigszins bezorgd af wat dat ‘probleempje’ toch kon zijn. Sandra stelde me aan de andere dames voor en wist met zekerheid te stellen dat ik hen kon helpen. Alle gezichten lichtten op. Ik kreeg er een ongemakkelijk gevoel van, de lat werd hoog gelegd.
“En met welk probleem kan ik jullie behulpzaam zijn?” vroeg ik in het wilde weg, hopend dat de vraag niet al te persoonlijk werd opgepikt. Sandra pakte me bij mijn arm en wees me op de glazen wand achter mij. Blijkbaar was daar nog een kamer. Die was niet te zien omdat de glazen wand rondom de deur was afgeplakt met covers van het maandblad.
“Dat is de vergaderruimte,” verklaarde ze.
“En wat is daar mis mee?”
“De deur is op slot.”
Ik keek om mij heen en zag de rest van de redactie hevig meeknikken.
“En?”
“Die deur is nooit op slot.”
Ik begreep nog steeds niet waarom ze mij hadden gebeld, en niet een slotenmaker.
“Toen wij gisteravond weggingen,” hernam Sandra, “was de deur open en kon je gewoon door de ramen kijken.”
Ik haalde mijn schouders op. “Dan heeft iemand ze nu volgeplakt, so what?”
“Dat is het probleem.”
Dit was zo’n moment in mijn leven waarop ik hevig verlangde naar een borrel.
Ik begreep niets van deze vrouw. En omdat ik geen rekening kon sturen en bovendien een hekel heb aan appeltaart, besloot ik het kort te houden. ‘Ik zie het probleem niet. Het spijt me, ik heb het nogal druk …”
“Nog heel even,” onderbrak Sandra mij. “Wij waren hier gisteravond om zeven uur weg. Zoals elke dag. Om zeven uur komt de bewaking en die sluit af. En toen wij weg waren, was de deur van de vergaderkamer open en hing er niets tegen de ramen.”
Het begon mij te dagen. “Jullie denken dat er gisteravond iemand op de redactie is geweest en … iets in die vergaderkamer heeft uitgespookt?”
Zes hoofden knikten eendrachtig.
“Dan kijk je toch even in de kamer, of is daar geen reservesleutel van?”
Sandra grabbelde in de zak van haar gebreide vest en haalde er een sleutel uit die ze mij toestak.
“Je hebt mij gevraagd hier te komen om die deur open te maken en te kijken wat er in die kamer is?”
Sandra knikte kort en de andere dames keken gespannen toe. De verbijstering moet op mijn gezicht te lezen zijn geweest. Ik plukte de sleutel uit de vingers van Sandra, liep naar de deur en stak de sleutel in het slot.
“Nee! Niet doen, niet open doen!”
Ik keek om en zag het verschrikte gezicht van een vrouw met donkere krullen en grote oorringen. Ze had beide handen voor haar mond geslagen.
“Ik heb het gevoel dat daar iets erg is gebeurd,” sprak ze met trillende stem.
Een gevoel… Tja, wat moet je daarmee? Ik draaide me weer om en opende de deur. Ik deed een voorzichtige stap naar binnen en wat ik binnen zag, bevestigde het gelijk van het vrouwelijke gevoel.
Over de tafel lag het roerloze bovenlichaam van een man. Kortgeknipt stug, donker haar boven een rond gezicht waarvan niet veel meer te zien was dan dode ogen die in het niets staarden. De rest van het gezicht was een open wond, bedekt met bloed dat via de ongeschoren kaken op de tafel was gedrupt. De armen van de man hingen slap langs de leuning van de stoel waarop hij zat. Zijn handen wezen naar de grond. Richting de Glock 17 die naast de stoelpoot terecht was gekomen, kort nadat hij zijn verwoestende werk had gedaan. De man droeg een grijs colbertje boven een blauwe jeans.
Achter me klonk een onderdrukte snik. Ik draaide me om en zag zes ontstelde hoofden in de deuropening geperst.
“Nathan…” klonk het bibberend en zacht.
“Jullie kennen hem?”
“Nathan Vos, onze hoofdredacteur.”
“Ik kon hem al niet bereiken,” zei een donkerharige dame die Alida Dijk bleek te heten en chef van de redactie was. “Ik heb hem vanmorgen eindeloos gebeld.”
Ik wilde net vragen of de dames met zekerheid konden zeggen dat dit Nathan Vos was, toen ik op tafel een A4’tje zag liggen. Ik haalde het naar mij toe en las Ik ben Nathan Vos. Voorzichtig maar gedecideerd duwde ik de dames door de deuropening naar buiten en sloot de deur. Verbijstering had bij hen plaatsgemaakt voor onderdrukt verdriet.
“Dit is een zaak voor de politie,” zei ik met enige spijt in mijn stem. “Ik kan hier verder weinig aan doen.”
“Is het moord of zelfmoord?” vroeg Alida Dijk ferm.
Ik haalde mijn schouders op, wist ik veel.
“Had iemand reden om hem te vermoorden?”
“Nou reken maar!” klonk het schel. Ik draaide mij om en zag dat Sandra verontwaardigd haar vinger uitstak richting een collega met kort blond haar en felrood gestifte lippen.
“Nou ja zeg, hoe haal je het in je hoofd!” lachte de blonde vrouw.
“U bent?” vroeg ik.
“Git. Git Zwetsloot ik doe de art direction.”
Sandra kwam dreigend naar voren. “Zij heeft gistermiddag een enorme aanvaring gehad met Nathan vanwege de restyling van Zin. Hij heeft gedreigd je er uit te gooien.”
“Helemaal niet waar! Echt niets van waar. Jij had zelf grote problemen met hem, al sinds we er bij Sanoma zijn uitgeknikkerd!”
“Ja, hallo zeg!” kwam Alida tussenbeide, “je kunt wel ruzie met iemand hebben, maar daarom schiet je hem toch niet dood!”
“Dames dames, een beetje rustig alsjeblieft.” Ik kreeg hoofdpijn van het geschreeuw. Er maakte zich een andere vrouw los uit het groepje. Ze sprak met zachte stem. “Nathan werd de laatste tijd lastiggevallen.” “Door wie?”
“Geen idee. Maar hij kreeg steeds vaker mailtjes en berichtjes. Het was een bewonderaar zei hij, met wie hij niets mee te maken wilde hebben maar die hem stalkte.”
De anderen waren sprakeloos. Nou ja, bijna. “Hoe weet jij dat, Daniëlle?” wilde Sandra weten. “Jij wel, en wij niet?”
“Hij wilde het liefste dat niemand het wist. Maar die stalker is vorige week op een avond binnengedrongen en had een boodschap voor hem achtergelaten. Op de verkeerde computer, op die van mij.”
Ik hield een hand omhoog om de woordenstroom te stoppen. “Kun je hier zomaar binnenkomen dan, zonder pasje?”
“Je kunt via het trappenhuis naar boven,” sprak de vrouw die Daan werd genoemd. “Daar staan de deuren bijna altijd open.”
Ik ijsbeerde langs de beplakte ramen van de vergaderkamer.
“Dus iemand was bezig zijn leven binnen te dringen,” concludeerde ik.
“Het werd steeds erger,” vervolgde Daniëlle. “Nathan heeft eergisteren aangifte gedaan omdat iemand zijn papieren uit zijn jasje had gestolen.”
Er ging een rilling door het damesgroepje.
“En die ‘iemand’ was de onbekende stalker?”
Ik zag zo ongeveer het plaatje wel voor me. Het begint met bewondering, misschien zelfs liefde, en als die liefde uiteindelijk onbeantwoord blijft, waren de gevolgen vaak niet te overzien.
“De stalker moet zich hier gisteravond aan Nathan hebben opgedrongen,” poneerde Daniëlle haar stelling met enig gevoel voor drama. “Nathan was daar natuurlijk absoluut niet van gediend. En de liefde moet zomaar zijn omgeslagen in haat.”
Er heerste ineens een verslagen stemming op de redactie. Van de opwinding die de vrouwen even tevoren in de greep had, was niets meer over.
“We moeten zijn vrouw bellen,” klonk het verslagen.
Bij mij morrelde nog een duiveltje aan die hele moordtheorie.
“Waarom laat de moordenaar het moordwapen achter?” dacht ik hardop. “Waarom alle ramen afgeplakt met ouwe covers. Waarom de deur van de kamer afgesloten?”
“Waarom wordt hier niet gewerkt?” klonk het ineens achter mij.
Ik draaide me om en zag een kleine man in een grijs colbert boven blauwe jeans. Hij had een vrolijk rond gezicht met stug kortgeknipt donker haar. Op zijn kaken schemerde een baardje.
Nathan Vos.
Het was een treurig verhaal. Nathan had al een tijd lang last van een hinderlijke achtervolger. Een man die hem stalkte en lastigviel als hij boodschappen deed of een glas dronk in het café. Een man die hem bewonderde, die wilde zijn zoals hij. Die zich kleedde zoals hij. Die zo ver was gegaan dat hij de papieren van de echte Nathan Vos had gestolen om een onechte Nathan Vos te kunnen zijn. Zielig. En bovendien een heilloze missie. Nathan was niet gediend geweest van de persoonlijkheidsdiefstal en had hem uiteindelijk bij de politie aangegeven. Blijkbaar was zelfmoord op de redactie de enige uitweg geweest voor de arme drommel. Zinloos.
Zaak opgelost.
Maar in de lift naar beneden, op weg naar de rest van deze verder lege dag in een verder lege week, overviel mij nog één gedachte: wie wil er nou zijn als Nathan Vos?