Een verzameling schitterende juweeltjes van herinneringen over de grote én kleine dingen in het leven van Nicolaas Matsier. Allemaal even ontroerend – al is dat eigenlijk een te goedkoop woord voor deze bescheiden zielenroerselen. Ingetogen maar ondertussen: vol van intense, heldere emotie. Van de schoonheid en de troost: lees een stukje Nicolaas Matsier en laat u betoveren.
Ik houd van haar. Tegen wie zeg ik dit? Rustig nou maar. Ik probeer erover na te denken wat dat is, houden van. Maar als je al heel lang van iemand houdt, dan zeg je dat toch niet meer? Ik hou van jou? Misschien af en toe, op nader te benoemen momenten. Als je al heel lang van iemand houdt, weet je dat dan nog? Is het niet eerder een soort van gewoonte geworden, een serie activiteiten of zienswijzen die jij nu eenmaal tot in de finesses beheerst? Een geheel van rituelen dat langzamerhand volkomen betekenisloos is geworden? Is iemand die al heel lang van iemand houdt in feite een routinier? Wie weet zelfs een specialist? Dat laatste zeker. Ik ben sinds haar pensioen degene die haar wekt. Gewoon, ’s morgens, bij het aanbreken van de dag. Ik sta op, bijna altijd vroeger dan zij. Soms veel vroeger. Om te werken. Ik kan alleen ’s ochtends werken. Tijdens de middag begint de dag al in te storten. Ik heb nooit begrepen dat andere mensen geen last hebben van het middagspook. Van gegaap en middagslaap, van alleen maar doen alsof je nog present bent. Van je afvragen hoe vaak je, tijdens het lezen van de pagina waar je bent gebleven, hebt zitten doezelen en het boek je uit de handen viel.
Ik weet hoe ik haar wekken moet. Ik til de klamboe op. Het is al laat in het jaar, dat is waar, het begint al behoorlijk koud te worden. Muggen zijn er vrijwel niet meer. De afgelopen week vloog er wel eens eentje met me mee, de trap op, als ik naar boven ging, maar het was eigenlijk een muggenarm jaar. Ik heb er met een paar mensen over gesproken die net als ik klaarwakker kunnen worden van muggen. Zij heeft al een paar keer gevraagd of hij nou niet eens weg kan, die klamboe. De klamboe is door haar gekocht, voor mij. Want ik ben traditioneel degene die last heeft van muggen. Het is een vorstelijke klamboe die ik, zodra zich de eerste mug gemeld heeft, tevoorschijn haal en ophang aan het plafond boven ons enorme en comfortabele bed. Het is een serieus werk.
Eerst leg ik de klamboe, met zijn meterslange gazen weefsel, binnenstebuiten op het bed. Met het split van de klamboe aan het hoofdeinde van het bed tegen de muur steek ik de zes latten in de hun toegemeten sleuven. Zo, daar ligt de houten asterisk. Met het koperen vraagteken en een vleugelmoer schroef ik de latten, het skelet van de klamboe, aan elkaar. Ik stap nu op het bed met die enorme wolk katoen erbovenop en hang de klamboe in het oog dat de rest van het jaar in het plafond zit, in afwachting van dit moment. Ha, daar hangt hij, de klamboe. De muggen zullen het nakijken hebben.
Ik vind het ongehoord gerieflijk en gezellig in het waas van ons hemelbed, maar zoals dat gaat met paren, de een is zus en de ander zo. Heel vaak gebeurt het niet dat onze leeslampjes gelijktijdig branden. En als ze dat al doen, gaat het mijne steevast als eerste uit. De een is een ochtendmens en de ander niet. Daarom valt mij het geluk toe haar te mogen wekken.
Als gezegd, de klamboe hangt nog, in deze door haar gedoogde tijd tussen zomer en winter. Af en toe informeert ze of er nog wel muggen zijn. Zelf hoort noch ziet zij die. Dan zeg ik dat ik er in het trappenhuis onlangs nog een gezien heb, die met mij mee omhoogvloog. Van haar mag de klamboe zo zoetjesaan wel weer eens weg. Maar ik weet dat zo’n Indian summer als we nu meemaken best een maand kan duren en zij dringt verder niet aan.
Het wekken is een ritueel gebeuren. Met kleine varianten. We moeten ons niet gaan vervelen. Het luistert hoe dan ook zeer nauw. Zomaar eens even wekken? Dat is wel het laatste waar ik op uit zou kunnen zijn. Eerst neem ik het liggende stilleven in mij op. Ik zie het reliëf van de omtrekken van haar sinds mijn vertrek uit bed maximaal uitgespreide lichaam. Zij is een meesteres van de ontspanning. Onbeweeglijk en geluidloos ademt ze.
Hoe vaak heb ik me al niet voorgenomen om een tekeningetje te maken, of een paar foto’s, van mijn gezellin als ochtendtafereel, van haar verborgenheid, van de aanblik die zij biedt als geaccidenteerd landschap. Het enige wat er van haar boven het dekbed uitsteekt zijn haar gevouwen handen, tegen haar gezicht aan. Ik sta daar, voorovergebogen, op het punt haar te wekken, als in aanbidding voor een icoon. De enorme sluier van de klamboe heb ik in een snelle beweging, die haar niet wakker gemaakt heeft, opgetild en over mijn hoofd en mijn rug heen geslagen.
Nu begint het eigenlijke wekken, van bijvoorbeeld een wenkbrauw, om mee te beginnen, die ik als eerste uit de slaap vandaan streel. Ik streef de grootst mogelijke geleidelijkheid na. Zij moet heel zachtjes landen. De overgang tussen slaap en waak moet geruisloos verlopen. Het kan natuurlijk ook anders, geen twee wekkingen zijn aan elkaar gelijk. De neus, het oor, een vingertop, de kruin (godlof alweer heel lang begroeid als vanouds), een ooglid, allemaal kunnen ze dienstdoen als toegangen tot haar slapend wezen. Dit is de eerste, louter tactiele wekking.
Zij van haar kant reageert verrassend alert. Met een aanvankelijk minimalisme dat heel precies tot uitdrukking brengt hoe de vlag erbij hangt. Ik beluister soms hoe zij een zekere bereidheid mengt met nog een restje lichte opstandigheid. Maar gewoonlijk humt zij, nog voor alle taal uit, haar instemming of akkoord. Ik werk mij terug naar buiten de klamboe en ik ga naar beneden en ik denk: ja, het zal tijd worden dat ik dat ding weer eens opberg, het is bijna winter. En maak het ontbijt. Onder aan de trap roep ik even later haar naam en zij antwoordt. Dit is de tweede, de talige wekking. Aan de gedekte ontbijttafel wacht ik op haar.
Nicolaas Matsier, Compositieportret, De Bezige Bij