De oude tijger en de lachende aap
Met een versleten heup en medicatie tegen kanker trotseert Ivan Wollfers het oerwoud van Sumatra.
Jong en onbesuisd was Ivan Wolffers (1948) toen hij Sumatra voor de eerste keer bezocht. Nu gaat de schrijver, arts en hoogleraar terug. Want er is zoveel dat hij passeerde zonder het te zien.
Kronkelende snelweg
Het eerste wat ik deed toen ik in Medan, de stad in Noord-Sumatra was geland: naar de dierentuin gaan waar tijgers terechtkomen als ze het in de jungle niet meer redden. Ik verbeeldde me dat het gekooide dier me aankeek en me een succesvolle reis over de 2500 kilometer lange Trans-Sumatran Highway wenste.
Terug in de tijd
De allereerste keer dat we over die weg reden, in 1978, waren Marion en ik respectievelijk 26 en 30 jaar oud. Onze zoon Kaja was 5. Nu ga ik opnieuw die weg op, ben geen 30 meer, maar wil nog altijd avonturen beleven. Het verschil is dat ik nu elke ochtend braaf een pilletje tegen kanker slik en toen dacht dat ik onkwetsbaar was. Mijn heup is versleten, maar thuis wachten op iets dat – waar je ook bent – toch wel komt, lijkt me geen goed idee.
Pijn doet geen zeer, maar jezelf het leven ontzeggen is zelfmoord in slow motion. Een effectieve planning tussen bloedonderzoeken, doktersbezoek en lezingen door zorgt ervoor dat Marion niet mee kan. Die heeft een afspraak in een oerwoud in Costa Rica. Dus stap ik alleen bij chauffeur Joel in de huurauto en ga op weg. Het leven is een reis. Ik leg Joel uit wat ik zoek: beelden van het eiland dat ik zag, maar niet begreep. Waar ik door reed zonder het te zien. Op mijn lijstje staat: veel natuur, oerwoud, de vulkanen op zijn best, kleurrijke mensen in agrarische gebieden, maar bovenal wil ik de jungle nog een keer ervaren. In het oerwoud ben je alleen met de natuur. Daar meet je jezelf met een wereld die ontdaan is van alles wat mensen bedacht hebben om het bestaan te veraangenamen.
“Joel,” zeg ik. “Die toeristenattracties met veel batakwoningen of Minangkabau-huizen hoeven niet zo voor mij. Ik wil het rauwe Sumatra.” Hij begrijpt me en voert me niet alleen naar plekken van waaruit ik vulkanen kan betrappen, maar ook naar plaatsen waar het vuil blijft liggen tot de stank ondraaglijk wordt. De saaie stukken met palmolieplantages krijg ik er vanzelf bij. Ik heb besloten om in de omgeving van Berastagi foto’s te maken van de Sinabung, een van de actieve vulkanen van het eiland, die dit jaar is uitgebarsten na een lange periode van rust. In een cirkel van 70 kilometer moest iedereen geëvacueerd worden en dichte as overdekte het groen van de bomen. Het is als een laatste schreeuw van Sumatra, als een gewonde tijger die nog een keer zijn hoofd optilt en brult.
Niet zeuren
De jungle heb ik voor het laatst bewaard. Aan het einde van mijn reis breng ik een bezoek aan het wildpark. Volgens de gids is het geen vraag óf we orang-oetans zullen vinden, maar wanneer. Het pad gaat steil omhoog. Een benauwd gevoel komt op en ik moet af en toe stoppen. Het liefst zou ik gaan liggen en slapen, maar niet hier. Was ik maar in mijn hotelkamer. Ik ga op een ongevallen boom zitten en wacht en wacht en wacht. Mijn ademhaling wordt rustiger. Mijn hart dat leek weggegaloppeerd, keert terug in mijn boezem en op dat moment begrijp ik waarom ik hier ben. Niet om te zeuren, maar om te voelen dat ik nog leef.
Lachende moederaap
Een halfuur later sta ik met tranen in mijn ogen een groep orang-oetans en hun jongen te fotograferen. Daar hoog in de bomen hebben ze hun eigen wereld. Ik sta beneden en ik ben de gezondste man ter wereld. Lacht die moederaap met haar jong nou naar mij? Ik kijk nog een keer en lach terug. Mijn god, wat is de wereld mooi, wat een schitterende dieren, wat een mooie blik in hun ogen en wat fantastisch dat ik er getuige van mag zijn. Ik skype diezelfde avond met Marion in Costa Rica, waar zij net is opgestaan. “Dit was een geweldige dag,” vertel ik haar. Ze lacht om mijn jongensachtige enthousiasme. Aan het einde van mijn reis langs de Trans-Sumatra Highway ben ik niet teruggekeerd naar die oude tijger in zijn kooi om hem te bedanken. Ik besef dat ik een aap ben en geen roofdier, want katachtigen kunnen niet lachen. Orang-oetans wel. Ik heb het zelf gezien.