Ik ben nog altijd leergierig, m’n hoofd mag niet met pensioen
Een interview met Dien Korvinus
Doorwerken zat er niet in na het pensioen op haar 70ste. Dus móest er iets anders voor in de plaats komen. Dat werd studeren. Mr. Dien Korvinus (1939), ex-raadsheer bij het Gerechtshof in Den Haag en Amsterdam volgt al jaren met groot plezier HOVO-cursussen.
Ervaring
Inmiddels is ze 77 en heeft ze zeven jaar ervaring als pensionado. Dat viel niet mee, zeker in het begin. Eigenlijk viel ze in een zwart gat. Misschien omdat ze zich niet echt had voorbereid, maar ja, hoe doe je dat? En kun je je als fulltime werkend mens wel voorbereiden op een bestaan zonder werk? Pas na drie of vier jaar kreeg ze haar leven weer op de rails, vooral dankzij de cursussen, die zij nu al weer een paar jaar volgt. Dien Korvinus: “Dat rigoureuze stoppen met m’n werk voelde als een marathonloper die opeens stopt met rennen. Althans dat stel ik me zo voor. Van m’n 24ste tot m’n 70ste heb ik fulltime gewerkt.
Uitzonderlijk
Het is in ons land trouwens uitzonderlijk dat wij in de rechterlijke macht doorwerken tot 70. Voor mij heel fijn, maar toen viel toch echt het doek. Je weet dat het eraan komt, maar je denkt: komt tijd, komt raad. En om je heen zegt iedereen dat je daarna nog zoveel leuke dingen kunt gaan doen. Maar de mensen die dat zeggen hebben altijd kinderen en kleinkinderen, met wie ze van alles gaan doen. Ik ben alleenstaand, dat maakt een groot verschil. Ik moet alles zelf organiseren om m’n leven zinvol in te vullen, dat had ik me vooraf niet zo gerealiseerd. Dat heb ik moeten leren.”
Hoe doet u dat nu?
“Ik ben nou niet bepaald een hobby-mens, dus ik moet echt dingen verzinnen, waarbij de ontdekking van de HOVO-cursussen (hoger onderwijs voor ouderen) voor mij een zegen was. Ik heb nog even overwogen een nieuwe universitaire studie te gaan doen. Maar dan zou ik me weer in één onderwerp moeten verdiepen, terwijl ik nu een grote variatie aangeboden krijg. Van literatuur tot politiek, van geschiedenis tot kunst, van economie tot filosofie, in zes tot acht cursusdagen, één dag per week. Dit voorjaar doe ik een cursus over China op het internationale toneel. Je hoeft er geen huiswerk voor te doen, hoewel het lezen van een paar boeken over het onderwerp wel wordt aanbevolen. Dat betekent dat ik één dag per week ‘onder de pannen’ ben. Ik heb gemerkt dat ik ben opgevrolijkt door die cursussen en ze houden m’n geest lenig. Ik studeer dan misschien niet echt, maar ik neem nieuwe kennis tot mij en ik blijk nog altijd een leergierig type te zijn, dat graag in de schoolbanken zit.
Zilveruitjes
Het is ook leuk om door de universiteit te lopen, waar de cursussen meestal worden gegeven. Lopen we daar als ‘zilveruitjes’ tussen de jeugd, best grappig. Ik doe vooral cursussen in het najaar en de winter, de donkere seizoenen. Tot nu toe heb ik er een stuk of acht gevolgd, onder andere over economie, Indonesië, stedenbouw en Parijs als kunstcentrum. Naast de cursus wil ik per week nog graag twee andere dingen op het programma hebben, een bezoek aan een museum of bioscoop, een wandeling of reisje met familie of een vriendin en het bezoeken van een paar hoogbejaarde vrienden. Tot een paar jaar geleden paste ik elke vrijdag op de kleine kinderen van een jongere broer, maar dat is inmiddels niet meer nodig. Als ik ’s ochtends wakker word en me realiseer dat ik geen activiteit in het vooruitzicht heb, word ik paniekerig. Ik ben niet van het huishouden, dus ik heb mezelf moeten dwingen een dag per week voor klusjes en administratie
te gebruiken – de maandag –, maar daarna moet ik naar buiten, letterlijk en figuurlijk. Ik wandel elke dag zeker een half uur. Omdat ik de longziekte COPD heb, ben ik snel kortademig, dus ik loop heel rustig. Het liefst met aan het eind een kopje koffie of een lunch in een restaurant in de buurt, waar ze een uitgebreide leestafel hebben en ik fijn alle kranten kan lezen. Inmiddels ken ik alle obers uit de nabije omgeving.”
U woont alleen in een huis met een grote tuin. Is dat fijn?
“Heerlijk, want ik hou erg van ruimte en van tuinieren. Net als mijn moeder ben ik gek op kleur, in m’n kleding, in de schilderijen die ik af en toe koop en ook in de tuin. Als die er in de winter grauw en grijs uitziet, zet ik er nep-narcissen en nep-tulpen in. Lekker fel geel en vlammend rood. Vanuit de kamer heb ik dan uitzicht op kleur. Soms moet je de natuur – en jezelf – een handje helpen. Kleiner gaan wonen wil ik helemaal niet. Ik kan heel rebels worden als mensen zeggen dat je dat als oudere zou moeten doen. Gelijkvloers wonen, ja dat wel, maar kleiner? Een oudere heeft juist ruimte nodig, omdat z’n levenssfeer beperkter wordt en hij of zij meer aan huis gebonden is. Dan moet je dus niet opgesloten zitten in een klein kamertje. Dat ik altijd naar buiten wil heeft misschien wel te maken met mijn jaren in het jappenkamp. Daar zat je achter hekken en prikkeldraad. Keep moving is een van mijn levensmotto’s. Altijd in beweging blijven. Dat was in het kamp letterlijk van levensbelang, want als je stilstond in de brandende zon, droogde je snel uit.
Opvallend
Ik hoor het m’n moeder nog zeggen: ‘Blijf lopen.’ Wij zaten daar met z’n vieren, m’n moeder met drie dochters. M’n vader zat in een mannenkamp. Na de oorlog – in 1953 – zijn de meisjes naar Nederland gegaan, waar we alle drie in een ander gezin hebben gezeten. Mijn vader en moeder met inmiddels twee broers gingen terug naar Indonesië, waar hij zendingspredikant was. In de jaren dat we gescheiden hebben geleefd, is daar nog een derde broer geboren, die wij pas in 1958 te zien kregen. De jongens, die hun zusjes alleen maar van een foto kenden, zeiden verwonderd: ‘De tantes hebben ook benen.’ Op de foto stonden we tot onze middel, vandaar. Wij hebben nooit als een volledig gezin samengewoond, de meisjes waren het huis al uit toen mijn ouders met de jongens terugkwamen. Daardoor heeft het een tijd geduurd voordat we naar elkaar toe groeiden, eigenlijk is dat pas bij het ouder worden gebeurd. Over ouder worden gesproken, ik merk dat ik sinds mijn pensioen veel vrijer en minder gereserveerd ben geworden. Opvallend.”
U bent nog heel zelfredzaam. Bent u wel eens bang om hulpbehoevend te worden?
“Natuurlijk denk je wel eens: hoe moet het als ik niet meer zelfstandig kan opereren? Voor een alleenstaande is dat veel angstiger dan voor een echtpaar. Helaas heb ik nooit een geestverwant of, zoals dat tegenwoordig heet, ‘een soulmate’ gevonden. In de ouderdom, wanneer je werk wegvalt, zou dat veel gezelliger zijn. Op mijn leeftijd heb je meer verleden dan toekomst en de toekomst die je hebt, brengt vaak ziekte en dood van familie en vrienden met zich mee. Daar kan ik over inzitten, maar van m’n moeder, die als weduwe lang alleen heeft geleefd, heb ik geleerd dat het weinig zin heeft om nu al te gaan piekeren hoe het verder moet op m’n 85ste. Zij is tot haar dood zelfstandig en geestelijk glashelder gebleven. Drie maanden voor haar dood waren we nog samen op vakantie in Frankrijk. Zij was een zeer optimistisch mens, na de dood van m’n vader mijn trouwste bondgenoot. Ik ben wat somberder, maar ik probeer toch een beetje zoals zij te leven.
Het enige wat ik wél van plan ben, is op termijn wat dichter bij mijn zussen te gaan wonen, in de buurt van Haarlem. Gelukkig kan ik nog heel goed autorijden. Ik rijd met veel plezier overal heen, in binnen- en buitenland, m’n auto is m’n tweede huis. Als ik dat niet meer zou kunnen, zou het leven een stuk minder aangenaam worden. M’n verstand zegt soms: bereid je daarop voor, maar dan denk ik, in navolging van mijn moeder: ga in vredesnaam niet te vroeg tobben.”
Dat klinkt heel verstandig.
“Ik heb twee levensmotto’s, de eerste is dus keep moving, op pad blijven, anders laat je de moed zinken. M’n tweede motto, een deftige uit de klassieke oudheid, luidt: ook al ontbreken de krachten, toch moet de wil geprezen worden. Voor mij betekent dat, dat ik de inspanningsverplichting heb om m’n leven zin te geven, ook al weet ik helemaal niet zeker of dat gaat lukken. Van tijd tot tijd heb ik inzinkingen, maar ook al ontbreken op dat moment
de krachten, toch moet de poging om door te gaan luid geprezen worden.”
Indonesië
Dien Korvinus (Keboemen, voormalig Nederlands-Indië, 1939) zat in de oorlog in een jappenkamp. Na de oorlog gingen zij en haar zusjes terug naar Nederland, haar ouders bleven langer in Indonesië, waar haar vader zendingspredikant was. Er werden nog drie zoons (onder wie de latere advocaat Cees Korvinus) geboren, pas vanaf 1958 woonde het hele gezin weer in Nederland.
Rechten
Na een rechtenstudie in Amsterdam werd Dien Korvinus in 1964 advocaat in Rotterdam. In 1970 werd ze, als eerste vrouw in Nederland, officier van justitie, wat ze zo’n dertig jaar bleef, tot ze in 1999 ontslag nam. Daarna kon ze aan de slag als raadsheer bij het Gerechtshof in Den Haag en dat van Amsterdam. Daarnaast was zij van 2000 tot 2006 de eerste Nationaal Rapporteur Mensenhandel. In 2009 ging ze met pensioen. Ze is single en woont in Soestdijk.