Brieven in mineur
Erik Jan Harmens (1970), schrijver en dichter, legt iedere Zin uit waarom gedichten gelukkig maken – of tot nadenken stemmen. Ditmaal, Brieven in Mineur van Mieke van Zonneveld.
Telfetisj
Als ik een gedicht voor het eerst lees tel ik altijd eerst het aantal lettergrepen per strofe. In dit geval levert dat het rijtje 18, 19, 18, 18, 22, 22 op. Jammer van die tweede strofe, anders konden we echt spreken van een vormvast gedicht. Je kunt ook zeggen: wat fijn dat deze dichter zich niks aantrekt van mijn telfetisj. Telfetisj is een raar woord, je wenkbrauwen gaan ervan rijzen. In dit gedicht heb je dat bij ‘bètanerd’, een samenstelling die aan leesbaarheid zou winnen door een streepje tussen bèta en nerd. Door dat weg te laten lees je bij wijze van spreken eerst bommel-ding en pas daarna bom-melding.
Aanpassen
Je wordt ook op het verkeerde been gezet door de zogenoemde ‘enjambementen’, waarbij zinnen doorlopen over meerdere versregels, als gevolg waarvan nieuwe betekenissen ontstaan. Aan het begin wordt de dichter vervormd ‘om te passen’, maar het duurt een hele witregel voor je begrijpt waarbij of waarin (zijn ‘laffe universum’).
Hoofdrekenen
Aan het einde van strofe 2 zie je eerst een bezittelijk voornaamwoord, in tweede instantie blijkt het de eerste lettergreep van ‘mijnbouw’. Zo moet je regels minimaal twee keer lezen, en dan begrijp je nog niks. Want hoe verhoudt mijnbouw zich nou weer tot hoofdrekenen? Er volgt een soort van antwoord: liefde is niet alleen ‘formules sturen’, maar ook ‘onvergeeflijk vergeefs’ blijven graven naar de ware. Helemaal snappen doe je het niet, maar raken doet het wél.