BELEEF DE TIJD VAN JE LEVEN
#Metoo? Marion Bloem & Graham Nash | Deel 4

#Metoo? Marion Bloem & Graham Nash | Deel 4

Door Marion Bloem

Artis, 1966. Wereldster Graham Nash wil ter plekke wel iets met pubermeisje Marion Bloem.  #Metoo of niet?  Nathan Vos, hoofdredacteur van Zin, vindt het over het randje. Bloem (1952) zelf maakt zich er minder druk over. Op jongere en latere leeftijd maakte ze wel schokkender ervaringen mee. “Nash is niet meer dan een grappige herinnering, terwijl ouders van veertienjarigen wellicht anders aan zullen kijken tegen dit verhaal.” Een halve eeuw later komt ze hem weer tegen. Lees hieronder verder en vorm je eigen mening!

 

Als de 14-jarige Marion Bloem (1952) Artis bezoekt, wordt ze aangesproken door een Engelssprekende ‘rare oude man’. Het blijkt songwriter Graham Nash te zijn, op dat moment bandlid van The Hollies. Hoewel Bloem zelf meer oog heeft voor de gorilla’s, werd het toch een mooie anekdote. Die later nog een staartje krijgt. Voor Zin zet ze alles op papier.

Deel 4. Mijn optreden die middag gaat over het gedeelde verleden van mijn zus en mij.

Nooit eerder heb ik zo sterk gevoeld hoeveel onze herinneringen elkaar overlappen. Ik besef dat ik totdat ik mijn huidige man leerde kennen, met niemand zoveel heb meegemaakt, gepraat en ondernomen als met mijn zus. Als zij deze wereld verlaat, neemt zij mij voor minstens de helft mee. Met tegenzin rijd ik naar de muziekhal waar ik van het management uiteindelijk tien minuten heb gekregen om na de soundcheck en voor het eten met Graham Nash te praten. In dat gesprek heb ik eigenlijk geen zin meer, want de enige met wie ik graag over het weerzien zou napraten is Joyce, maar nu heeft zij andere, urgentere zaken aan haar hoofd en zal ik haar met dit Nash-avontuur niet lastigvallen.

De roadmanager ontvangt mij met de woorden:

“Ha, ben jij die 14-jarige? Ik herken je van de foto.” Nash draagt een donkere zijden pyjama en loopt op blote voeten. Ook hij zegt: “Ha, daar hebben we de 14-jarige!” “Kun je je het nog herinneren?” vraag ik. “Natuurlijk,” zegt hij. Ik geloof hem niet. Zijn blik is nog precies zoals toen, met de pauwenveer in de hand. Deze zelfverzekerde man wijst mij plaats te nemen in een plastic kuipstoeltje bij een salontafel in een verlaten deel van een grote ruimte waar meer mensen rondlopen. Hij neemt plaats op de bank. Niemand zal ons storen. Toch durf ik niet te beginnen. Ik klungel met mijn iPhone, weet opeens niet meer waar het opname-icoontje zit, maar heb gelukkig ook mijn fototoestel meegenomen en die zet ik aan op film. “Vind je het goed dat ik alles opneem?” vraag ik. Weer zegt hij: “Natuurlijk.” De dame van het management had mij gevraagd: “Waarover wil je met Nash spreken?” “Over persoonlijke zaken,” had ik geantwoord, waarop zij zei: “Ik denk niet dat hij daar trek in zal hebben. Maar daar kom je nog wel achter.”

Zoals we niet echt naast elkaar, maar ook niet tegenover elkaar zitten,

Marion
merk ik dat ik eigenlijk alleen maar over Joyce wil vertellen, over mijn zorg om haar, over mijn angst mijn zus te verliezen, en hoe ze al mijn herinneringen mee zal nemen naar haar graf als de ziekte het wint. Ik zeg: “Door mijn zus ben ik daar in Artis blijven staan. Als zij er niet bij was geweest, had ik misschien nog steeds niet geweten wie je was.” Omdat ik daarna zwijg, neemt hij het gesprek over. Hij vraagt of ik nog altijd getrouwd ben en schrikt als ik zeg: “Al 45 jaar.” Hij antwoordt dat hij daarvan onder de indruk is, hij herhaalt dat, schudt zijn hoofd en mompelt: “Al 45 jaar…” Hij heeft net een jarenlange vechtscheiding achter de rug na een huwelijk van 38 jaar met een vrouw zo oud als ik. “Het heeft veel verdriet en ellende gekost en het gaat alleen nog maar over zaken die niks met liefde te maken hebben,” klaagt hij. “Alles gaat stuk en je verliest niet alleen je partner. Je raakt alles kwijt, huis, kinderen, kleinkinderen, de hele rataplan.”

Als hij informeert naar de gezondheid van mijn man, alsof hij weet wat er bij ons gaande is,

vertel ik van de prostaatkanker die veertien jaar geleden bij mijn man gediagnosticeerd is. Ons gesprek is als van twee schoolgenoten die elkaar na vijftig jaar terugzien, en toch anders. Ik let op dat ik niet over mijn zus begin, want dan zal ik moeten huilen. Dat wil ik onder geen voorwaarde. Als ik vertel over die keer dat hij bij die toegift, veertig jaar geleden, naar mij wees, onderbreekt hij mij luid, ruw, met de zin: “Because you are a very beautiful woman!” Hij brengt me daarmee van mijn stuk. Terwijl ik nadenk hoe ik verder moet met dit gesprek, vraagt hij: “Wat is jouw beste boek? Welk boek van jou moet ik lezen?” “Er is er maar een in het Engels vertaald,” antwoord ik, “en die uitgever is failliet. Maar ik wil graag nog van jou weten waarom jij mij, een 14-jarig kind, hebt aangesproken in Artis. Is dat hoe jij aan je inspiratie komt, door je impulsen te volgen, omdat je het voor het creatieve proces nodig hebt om telkens de onzekerheid en het onbekende op te zoeken?” Zijn antwoord is: “Heb je kaarten voor het concert? Nee? Dan regel ik die voor je, hoeveel wil je er?” Ik mis mijn zus als ik in de zaal zit en de songs mogelijk antwoord geven op de vraag die ik hem had willen stellen.Marion

Doordat de zaal uitverkocht is, zit ik in een rare hoek en heb ik vooral zicht op de rug van Nash.

Zijn songs worden er niet minder mooi door. Als ik zijn tengere bejaarde gestalte zie bewegen, zo’n oude man op blote voeten, sluit ik mijn ogen om me volledig over te geven aan zijn muziek. Ik mis mijn zus met wie ik dit concert had willen delen. Ik hou van zijn composities, in de woorden herken ik mijn eigen leven, ze worden van mijzelf. Ik open mijn ogen weer omdat ik haar elk detail van het concert wil vertellen, mocht zij daar belangstelling voor hebben, wat ik echter betwijfel. Concerten bijwonen van popsterren uit een ver verleden zijn voor haar nu vast geen prioriteiten meer.

Na afloop kom ik Nash in de artiestenfoyer nog even plichtmatig danken voor het concert.

Did you like the concert?” vraagt hij, en ik antwoord: “It gave me all the answers to the questions that I did not dare to ask.” Tot slot wil ik voor Joyce een selfie van Nash en mij maken, maar hij roept zijn vriendin Amy, een jongedame die zijn kleindochter zou kunnen zijn. Haar fragiele lichaam is als dat van een 14-jarige. Haar kleding doet me denken aan Scandinavische traditionele vissersvrouwkledij, maar is waarschijnlijk van een excentrieke dure ontwerper uit New York. Amy moet de foto’s nemen. Zij maakte ook de foto’s op het hoesje van mijn nieuwe soloalbum, vertelt Nash trots. Als we poseren zegt Amy tegen mij: “Wat sta je er raar bij. Waarom die rare houding?” Ik antwoord: “Omdat ik precies zo met hem op de foto wil staan zoals we vijftig jaar geleden samen in Artis gefotografeerd zijn.” Nash lacht. Amy haalt haar schouders op en zegt: “Dat ziet er stom uit. Maar als jij dat leuk vindt, mij best.”