Eric Corton muzikant en presentator (1969) groeide op in een wit, dorps milieu. Nu doet hij niets liever dan de wereld over reizen en zich laven aan andere culturen.
Duizendpoot
“Als ik de verhalen mag geloven ben ik altijd een duizendpoot geweest. Ik was een druk en optimistisch kind dat het lastig vond om één ding tegelijk te doen. Dat vind ik nog steeds. Ook de muziek was al vroeg in mijn leven. Wederom volgens de overlevering: als 3-jarige had ik een grote plastic tractor die ik op zijn kant kieperde om aan de wielen te draaien en iets te zingen dat leek op Non, non rien n’a changé, de hit van Les Poppys.
Toppop
En wat ik me vooral herinner van de tijd waarin ik met hersenvliesontsteking in het ziekenhuis lag, op mijn 7de, is dat ik daar Toppop mocht kijken. De ruggenmergpuncties die ik toen moest ondergaan herinner ik me trouwens ook: niet de pijn, wel de angst ervoor. Ze konden maar niet ontdekken of ik meningitis of encefalitis had, dus er moest vaker geprikt worden. Als er iemand kwam binnenlopen met een doosje Lego wist ik dat het die dag niet leuk ging worden. Maar daar stond dus tegenover dat ik in de centrale hal van het ziekenhuis met andere kinderen Toppop mocht kijken. Het was de tijd van Tiger feet van Mud én Dansez mainentant van Dave. Het heeft een onuitwisbare indruk op me gemaakt.”
Eenzaam
“Met de Blue Band nog achter de oren kwam ik aan in Maastricht. Daar heb ik me erg eenzaam gevoeld. Ik woonde in een junkenpand en op school was het interessant maar sociaal ook lastig: we zaten met z’n zestigen in het eerste jaar, en er konden er maar twaalf door naar het tweede. De concurrentie was dus moordend. Als je een opdracht deed die niet helemaal uit de verf kwam en je eigenlijk door je klasgenoten ondersteund zou moeten worden, voelde je in plaats daarvan hun opluchting. Dat was onveilig voor zo’n beschermd opgevoed jongetje als ik. Maar ik ging wél door naar het tweede jaar. Omdat ik dacht dat ik daarvan gelukkiger zou worden, stapte ik over naar de docentenopleiding. Na een paar maanden kwam ik erachter dat dit geen goede beslissing was geweest en deed een poging om terug te gaan naar de acteursopleiding. Maar dat was zoveel gedoe dat ik na mijn tweede jaar van school ben gegaan.
Ik werd ingelijfd bij een jeugdtheatergezelschap, het MUZtheater, dat maatschappelijk betrokken voorstellingen maakte voor middelbare scholieren – dus voor mensen die net drie jaar jonger waren dan ik. Omdat ik in Amsterdam, waar ik werkte, geen woonruimte kon vinden, ging ik terug naar Arnhem. Daar ging ik om extra geld te verdienen ook in een kroeg werken. In die tijd ontdekte ik mijn voorliefde voor drugs en drank. Ik moest weg uit Arnhem, die omgeving was niet goed voor mij. Toen ik eenmaal in Amsterdam woonde, luwde dat drank- en drugsding om bij tijd en wijle enorm op te vlammen. Het is lang een rode draad geweest in mijn leven. Niet omdat ik ongelukkig was, maar omdat het mijn ‘spanningzoekerij’ bevredigde. Nu ben ik er wel serieus klaar mee.”
Open vizier
“Eigenlijk is er niks op mijn jeugd aan te merken, of het moet juist dát zijn: het was allemaal wel erg keurig. Al hadden mijn ouders hun vizier behoorlijk openstaan, ze zaten natuurlijk toch in dat witte, dorpse milieu. Dat is niemand kwalijk te nemen maar het duurde daardoor best lang voordat ik werd geconfronteerd met mensen met een andere culturele achtergrond. Ik heb het als ongelooflijk louterend en verrijkend ervaren om rond te kijken in de wereld. Ik reis graag, als ambassadeur van het Rode Kruis maar ook privé. En ik leer ook van mensen in ons land die van elders komen en hun leven met een totaal andere inslag leiden dan ik het mijne. Dat had ik wel ietsje eerder hebben willen ontdekken. Misschien houd ik me nu wel zo intensief met diversiteitskwesties bezig omdat ze in tegenstelling tot bijvoorbeeld mijn kinderen nog betrekkelijk nieuw zijn voor mij. Ik heb wat in te halen.”
Lees het hele interview in Zin 3. Bestellen kan hier.
TEKST: LIDDIE AUSTIN | BEELD: MARCEL BAKKER