Barbara Visser (1966) ontwikkelde haar kunstenaarsoog in de puberteit, toen haar ouders het ouderlijk huis definitief verlieten en zij alleen achterbleef. Ze werkt in verschillende disciplines, maar noemt zichzelf documentairemaker. De inspiratie vindt ze om zich heen, van een oud plafond tot de favoriete objecten van haar eigenzinnige grootmoeder.
Geen doofpottypes
“Mijn eerste werk is een familiekiekje, waarbij we op vakantie zijn als gezin en mijn ouders ruzie hebben in het park. Mijn zus negeert dat en maakt een koprol in het gras. Het is geen prettig moment, maar veelbetekenend. Ik was niet bezig met: ik ga een te gekke foto maken. Maar meer: hoe kan ik me verhouden tot deze situatie op een manier die mij geen pijn doet. Ik heb mijzelf erbuiten geplaatst door het tafereel van een afstand vast te leggen, als een chroniqueur. Die foto is uit 1977, toen was ik 11. Mijn ouders zagen wel dat ik die foto maakte, maar ze waren meer met zichzelf en elkaar bezig. Zij merkten niet dat mijn zus en ik afstand namen, omdat ze zelf al zoveel afstand hadden, geestelijk gezien. Er was liefde, maar niet in de zin van grote intimiteit.
Die foto is deels een vlucht, maar het is ook een slimme manier om je los te maken van je ouders. Om heel opportunistisch te bedenken: hé, het zijn mensen met hun eigen problemen, waar ik misschien van kan zeggen: bekijk het maar. Nu staat die foto in mijn monografie. Ik heb me wel afgevraagd of die publicatie niet naar is voor hen. Of dat het een soort afrekening is. Van kijk eens, daar zitten jullie. Ik vind dat ze er grootmoedig mee omgaan. Ze praten weinig, maar het zijn geen doofpottypes.”
Het verleden repareren
“Ik werk niet vanuit het atelier, of vanuit mezelf, maar ik begin altijd met wat ik zie in de wereld. Waar ben ik, op welk moment en wat betekent dat? Daarom noem ik mezelf documentairemaker. Ik was gevraagd om mee te doen aan een tentoonstelling bij de Appel. Die galerie was toen gevestigd aan de Prins Hendrikkade. In een zeventiende-eeuws gebouw. Dat was gerenoveerd, zoals dat gaat bij musea, met overal witte wanden. De Kosmos heeft daar gezeten, dat was in de tijd van mijn ouders een plek waar je yoga deed en mediteerde.
Er heeft een socialistische beweging gezeten en een popinstituut. Ik ging op zoek naar artefacten die te maken hadden met de geschiedenis. Een van de kamers was ooit een barokke kamer geweest. Ze hadden het plafond eruit gesloopt in stukken van twee bij twee meter, en vervolgens in kratten opgeslagen in het Amsterdam Museum. Bizar! Aan de ene kant moet het verleden plaatsmaken. Tegelijkertijd wil men het verleden conserveren en vasthouden.
Maar denk je nou echt dat je een plafond wat je in twintig stukken hebt gezaagd, ooit nog aan elkaar krijgt? Haha. Ik vind het aandoenlijk. Ik heb het hele plafond weer als een puzzel in elkaar gelegd. Alle kratten tegen elkaar aangezet, daar boven gaan hangen en dat gefotografeerd. Ik wilde er een nieuw object van maken dat verwijst naar de geschiedenis. In België heb ik een groot wandtapijt laten weven, van drie bij vijf meter. Op die manier maak ik dat plafond weer heel.
Er zit iets in van dingen goed willen maken. Alle losse stukken samenbrengen en zo het verleden repareren. Dit is een proefstukje van het weefsel. Kijk, zie je dat rolmaatje? Na het meten vergat ik hem weg te halen. Geweldig, zo’n historisch jacquard weefsel, met zo’n banaal object erbij. Het tapijt verwijst naar een oude traditie. In herenhuizen hadden mensen vroeger vaak wandbespanning van mooie zijde. Als ze verhuisden, sneden ze dat eruit en hingen het op in hun nieuwe huis, als een wandkleed. Dat vond ik een mooi principe. Dat je als het ware je muren meeneemt en ze beschouwt als een soort schil van jezelf, als een soort huid.”
Meer lezen? Dat kan! Het hele artikel staan in Zin 4 en deze is onder andere hier te koop.
TEKST: MINOU OP DEN VELDE | BEELD: BRENDA VAN LEEUWEN | VISAGIE: MANOUS NELEMANS