Rivierbaken
van Ida Gerhardt
Erik Jan Harmens (1970), schrijver en dichter, legt iedere Zin uit waarom gedichten gelukkig maken – of tot nadenken stemmen. Ditmaal het gedicht Rivierbaken van Ida Gerhardt.
Griffen
Ergens op Texel, midden in het landschap nabij een baai, staat zo’n typische eettafel met banken waarin een gedicht van mij is gegrift. Het idee dat recreanten hun bammetjes eten en onderwijl mijn gedicht lezen, maakt me gelukkig. Mogelijk heeft Ida Gerhardt een vergelijkbaar idee gehad toen ze drie decennia geleden gevraagd werd voor een gedicht voor op een rivierbaken. Dat is een op de wal gelegen markering voor langsvarende schepen, in dit geval nabij Gorinchem, haar geboorteplaats. Gerhardt had nog zo’n gedicht liggen, in 1979 gepubliceerd, waarin ze het construeren van een baken van steen vergeleek met het schrijven van poëzie. Zo begon het: God weet: ik heb mijn wezen uitgestort/voor wie ik nimmer zag noch ooit zal zien.
Verankerd
De mensen van Rijkswaterstaat doen hun werk voor de binnenschipper, dichters maken het leven van lezers mooier maar beiden zien de mensen voor wie ze het doen nauwelijks of niet. Hun vervulling moet zitten in het blijvende, in het feit dat zowel een rivierbaken als een gedenksteen met dichtregels erop in principe voor altijd blijft verankerd. Ook nadat, in de woorden van Gerhardt, ik zelf tot stof zal zijn verdord/Een kind dat in dit land geboren wordt.
Baken
Het betekende veel voor Ida Gerhardt, haar poëzie op dat baken. Vandaar dat ze over de onthulling van het gedenkteken nóg een gedicht schreef, dat op deze pagina is afgedrukt. Een kort gedicht dat we normaal gesproken lastig te duiden zouden vinden, hermetisch en taai. Maar nu niet meer, het is kraakhelder geworden want we voelen de wens van de dichter om ook ruim twintig jaar na haar dood nog met haar hele wezen voor haar medemens te zijn uitgestort.