Erik Jan Harmens (1970), schrijver en dichter, legt iedere Zin uit waarom gedichten gelukkig maken – of tot nadenken stemmen.
Ik bespreek in deze rubriek meestal toegankelijke poëzie, maar dit gedicht is taaier. Wat moet je als lezer nou met die tweede strofe, waarin de dichter met ‘we afwijzen’ de spellingsregels aan zijn laars lapt? En dan even later de punt die vóór ‘et cetera’ staat, in plaats van erna? En wat is ‘scherpstellen op aanname’? Enkele vragen en u heeft er vast meer, maar liever blijf ik weg van het alles willen weten en probeer ik onbevangener te lezen.
Vaarwater
Ik voel dat de inhoud actueel is en delicaat, het gaat over onze culturele erfenis en hoe die doorettert in het heden. De woorden vaarwater en kapseizen verwijzen (denk ik, ik weet het niet zeker, ik ben onbevangen) naar ons VOC-verleden. De eindregel lijkt in te spelen op het publieke debat over of de slavernij nou wel of niet in onze vezels zit. Met ‘onze’ bedoel ik dan de witte Nederlander, terwijl de dichter van dienst een donkere huidskleur heeft. Die tekent af tegen het blanke tafelkleed, waar ‘we’ na de koffie met één koekje uit de trommel buiten de kruimels van uitschudden.
Zie je wat er gebeurt? Ik benoem een andere ‘we’ dan de dichter. Zijn ‘we’ tegenover het mijne. Het is lastig thuis voelen in een wereld die keurt op basis van kleur. Dat leren we van dit gedicht: dat we de vuile was buiten mogen hangen, door met wat in onze vezels zit te benoemen.