BELEEF DE TIJD VAN JE LEVEN
‘Zie ik op tegen de komende tijd? Ja’

‘Zie ik op tegen de komende tijd? Ja’

Een nieuwe column van Annemarie Oster over haar zieke man.

Schrijver en actrice Annemarie Oster (1942) draagt de zorg voor haar man, die lijdt aan vasculair parkinsonisme. In Zin schrijft ze over de lasten maar ook over de lusten, als die zich voordoen.

‘Mijn vader had het ook’

Mijn man lijdt aan vasculair parkinsonisme, een ziekte die – naar ik inmiddels van overmededeelzame generatiegenoten heb mogen vernemen – menig zeventiger parten speelt: “Ach, meid, wat erg voor jullie. Mijn vader had het ook. Op het laatst hing hij alleen nog maar in zijn stoel en zei hij geen woord meer. Zzzo zielig! Meestal gaat – niet schrikken, hoor – vasculair parkinsonisme over in vasculaire dementie.”

Florence Nightingale

Vóór mijn man eind vorige zomer, nu meer dan een jaar geleden, viel en niet meer kon opstaan, hij, de brandweer erbij, uit het slaapkamerraam werd getakeld en per ambulance naar het ziekenhuis werd vervoerd, ging het al geleidelijk bergafwaarts. De laatste maanden kwam hij nauwelijks zijn bed nog uit: “Ik ben een lapzwans…” “Helemaal niet!” En ik meende het. Als iemand ergens niets aan kan doen, nooit blijk van kleinzerigheid heeft gegeven en duidelijk door pijn en vermoeidheid wordt geplaagd, ontpop ik (van nature ongeduldig en vlug geïrriteerd) me tot een Florence Nightingale van hebikjoudaar.

Moe?

Want wat een verschil met vroeger. Hoe laat het de vorige nacht ook was geworden, steevast stond hij zonder morren op en fietste welgemoed naar zijn advocatenkantoor. Zoals hij, eenmaal gepensioneerd, zich naar de tennisbaan of een andere mannenafspraak spoedde. Het woordje ‘moe’ kwam zelden over zijn lippen. Dit in tegenstelling tot andere heren op mijn levenspad! Wat ergerde ik me als ze lang in bed bleven lanterfanten (vooral als ze wilden dat ik erbij kwam liggen!) of zich overdag zuchtend en steunend op een bank lieten zakken: “Zooo moe…”

Geen aansteller

Die ergernis erfde ik van mijn moeder die nog minder clementie met het manvolk had: “Moe, waarvan?” Hem daarentegen geloofde ik. Omdat hij zich nooit aanstelt. Maar ondanks deze empathische zorgzaamheid is het al die tijd nauwelijks tot me doorgedrongen dat hij allang ziek was en hard op weg zieker te worden. Verkeer je voortdurend in elkaars directe omgeving, dan sluit je je ogen voor de realiteit, denk je dat het allemaal niet zo’n vaart zal lopen. Je vergeet steeds dat je een leeftijd hebt bereikt waarop de finale fase is ingetreden en de laatste oortjes binnen afzienbare tijd zullen zijn versnoept.

Zelfmedelijden

Ben ik blij dat hij weer thuis is? Ja. Zie ik op tegen de komende tijd? Ja. Zoals ik sinds zijn ziekte voortdurend kamp met tegenstrijdige gevoelens. Zorgzaamheid en vluchtgedrag strijden om voorrang. Vertedering en medelijden willen nog al eens omslaan in zelfmedelijden, geduld in ongeduld en angst voor eigen hachje. Maar, zoals ooit Jules de Corte schreef in zijn prachtliedje Als je overmorgen oud bent: ‘Wie zal dan je bed opmaken? En wie doet je kleine zaken en wie zorgt er voor je brood? En wie zal er bij je waken op de avond voor je dood?’ Ik, tenzij ik straks onder lijn 5 kom.

De columns van Annemarie Oster lees je in Zin. Nu in de winkel of online te bestellen.