BELEEF DE TIJD VAN JE LEVEN
Dat vergeet ik nooit meer!

Dat vergeet ik nooit meer!

Jouw allervroegste herinnering

En toen voelde je, klein als je was, behoedzaam het water met je grote teen. De zee bleek heerlijk! Of je stapte op je driewielertje om de poes te zoeken en was uren zoek. Nú in Zin: Zin-lezers over hun allereerste levendige herinnering als kind.

Bloemenkettingen & parfum

1962, ik was bijna 4. We woonden in een klein benedenhuis met een redelijk grote tuin. Ouderwets met gras, een betegeld plaatsje, rozenstruiken en een bloesemboom. Een zwarte houten schutting hield ons – mijn twee broertjes en grote zus – weg van de drukke straat. De buren hadden kippen, een haan en een enorme verzameling tuinkabouters rondom een vijvertje. Door een gaatje in de schutting was het net alsof je in een grote kijkdoos naar een sprookje keek. In het midden van onze tuin stond een, door mijn vader zelf gemaakte, ijzeren droogmolen. Een dankbaar object dat diende als skelet voor een tent van oude muffe kleden en gordijnen.
We maakten bloemenkettingen van madeliefjes. Fabriceerden thee en parfum van onkruid, paardenbloemen en bloemblaadjes. Er was limonade met een biscuitje en we mochten buiten onze boterhammen eten nadat we eerst onze handjes hadden gewassen en gevouwen. Elke dag scheen de zon. De sfeer en geur uit die tijd kan ik zo weer oproepen. Of het nooit anders was en altijd zo zou blijven.
Louise (1958)

17 september 1944

De bevrijding van Nederland boven de grote rivieren was begonnen. Luchtlandingen met honderden parachutisten boven Ede en Oosterbeek. Mijn ouders woonden in een groot herenhuis en namen mij mee naar de zolder. Proberen van dat enorme luchtspektakel een glimp op te vangen. Mijn vader tilde mij op en zei: “Nu is de oorlog zo voorbij.” Dit is de eerste herinnering die mij tot op de dag van vandaag is bijgebleven. De oorlog duurde helaas nog negen maanden langer.
Ada (1940)

Bittere smaak

Mijn ouders slapen in twee eenpersoonsbedden in de achterkamer van ons huis in Slotermeer. Het is er rustig en licht. Door het raam kun je de roze bloemen van de bloeiende Japanse kers zien die beneden in ons tuintje staat. De achterkamer dient ook als eetkamer. Hier staat de smalle, lange eettafel met het plastic tafelzeil erop. De door mijn vader gemaakte houten banken zijn er overdag onder geschoven. Zo kan het gezin met alle acht kinderen aan tafel eten. Bil aan bil, dat wel. In de hoek, achter het voeteneind van mijn vaders bed, staat de houten speelgoedkist. Getimmerd door mijn vader en gevuld met houten blokjes, autootjes en namaak legoblokjes van plastic. Als het bed van mijn moeder onder zijn bed geschoven is, heb ik ruimte om te spelen. Op mijn kleuterknietjes kruip ik in mijn hoekje. Daar voel ik me veilig. Het is alleen jammer dat ik me niet zo lekker voel. Mijn keel doet zeer. Eigenlijk wil ik huilen maar dat doe ik niet, bang dat mama me hoort. Dan weet ze waar ik verstopt zit. Verdiept in mijn spel schrik ik als mama voor me staat. “Mond open!” zegt ze, terwijl ze met een lepel en bruine medicijnfles klaarstaat. Ik wil niet. Ik wil geen vieze drank! Ik heb niets te vertellen. Mijn mond moét open. Mama giet het witte medicijn op de lepel en schuift die hardhandig in mijn mond. Brrr… Bitter, vies, getsie. “Niet zo zeuren,” zegt mama en loopt weer weg. Ze laat me ontredderd en verdrietig achter bij mijn speelgoed met een bittere smaak in mijn mond.
Lucia (1954)

Volkomen van de kaart

Op 5-jarige leeftijd werd ik (bizar genoeg) aangereden door een straatorgel. In het ziekenhuis aangekomen wilde mijn vader per se een foto van de ‘schaafwond’ op mijn hoofd. Zaterdag: geen röntgenoloog aanwezig. De dokters schrokken zich wezenloos toen ze mij zagen en na het hechten van mijn bil, zonder verdoving, werd ik met gillende sirenes naar Utrecht gebracht. De spoorbomen moesten open terwijl de trein al zichtbaar was, vertelde mijn vader. Kort verteld: ik had een versplinterde schedel – de splinters stonden in mijn hersenen. Operatie onder plaatselijke verdoving, zes weken ziekenhuis. Als 14-jarige ben ik opnieuw geopereerd aan mijn hoofd. In 1986 kwam ik, leraar, ’s morgens op school en hoorde dat er een kind na een ongeluk met hoofdletsel naar Utrecht was gebracht. Volkomen van de kaart heb toen ik huilend mijn verhaal aan mijn collega’s verteld.
Pieter (1948)

Moeder de buurvrouw

Renesse, 1960. Toerisme in opkomst. ‘s Zomers, als mijn zusje en ik uit school kwamen en het ‘strandweer’ was, stond mijn moeder klaar om met ons naar het strand te gaan. We waren bijna nooit met z’n drieën. Meestal waren er andere kinderen bij. Voor deze kinderen was mijn moeder ‘de buurvrouw’. En als de buurvrouw erbij was, mochten ze mee naar zee. Feest! Soms waren we wel met tien of elf kinderen. Ze kwamen uit ‘middenstandsgezinnen’ en hun ouders hadden het in het toeristenseizoen druk in de winkel. Het was altijd heel gezellig aan het strand, ik heb hele goede herinneringen aan die tijd, die ik zal blijven koesteren. Ook toen mijn moeder de 65 was gepasseerd nam ze nog kinderen mee naar het strand. Twee meisjes zeiden een keer tegen elkaar: ‘De buurvrouw is niet dik maar wel los’. Zelf ben ik nu 70 en weet precies wat die meisjes toen bedoelden!
Cora (1949)

Met vreemden meegefietst

Ik ben 35 jaar getrouwd. Mijn man heeft vaak verteld dat hij als klein jongetje op zijn rode driewieler zomaar met vreemde mensen mee het Noorderdierenpark binnen fietste. Dan was hij uren zoek. Mijn schoonouders hadden een banketbakkerij in het centrum van Emmen en woonden daar ook. Ouders, opa en oma hartstikke ongerust. Mijn schoonmoeder hoopte dat hij naar opa en oma was gefietst, die ook in het centrum woonden. Dat had hij ook gedaan – alleen via een omweg: de dierentuin. Uiteindelijk is hij toch weer naar huis gefietst. ’s Avonds kreeg hij zijn pyjamaatje aan van zijn moeder. Hij wees met zijn vingertje naar de olifant op zijn dierenpyjama en zei: “Ikke zien.” Toen wist mijn schoonmoeder waar hij de hele middag was geweest.
Anita (1963)

Velletje in de melk

Heb jij deze herinnering aan vroeger ook? Omdat het vroeger vaker voorkwam dan nu – of verbeeld ik het me maar? Een velletje op de melk. Klontjes in de pap of in de pudding? Ken je dat, een velletje dat aan de rand van je beker hangt? Als kind griezelde ik ervan. Toch moest ik het van mijn moeder soms doorslikken en als ik protesteerde… Gelukkig was onze Gerrit dol op zo’n velletje van de melk. Gerrit was onze tamme kraai, een Kauwtje. Die mocht altijd vrij rondlopen en kon dan smullen van zo’n velletje. Dit kan dus ook voor nu nog een goede tip zijn: maak de kraaien er blij mee!
Chris (1935)

Zonder huilen

Het moet 1953 zijn geweest, toen mijn ouders nog in Amsterdam woonden en ik daar naar de kleuterschool ging. Op een dag moesten we allemaal ingeënt worden en daar werd je van tevoren niet over ingelicht. Ze gingen dat gewoon dóen. Alle kleuters waren bang en veel moesten vooraf al huilen. Ik niet, maar ik was wel bang. Toen kwam de zuster en zei: “Kom maar, geef jij maar het goede voorbeeld. Jij bent zo groot!” Alsof grote kleuters niet bang kunnen zijn. Stoer en dapper zijn had dus met lengte te maken. Dat was de boodschap. Ik deed wat me opgedragen werd en ik herinner me hoe trots ik was toen ik uitbundig werd geprezen voor deze ‘prestatie’. Zonder huilen. Er waren geen ouders aanwezig om je te troosten. Zo ging dat toen.
Margo (1948)

Zin in meer? Zin 9 staat vol mooie herinneringen. Dot nummer ligt vanaf 25 juli in de winkel of bestel hem hier!