Hij leeft in geleende tijd, dat gevoel heeft hij wel. Maar er is nog zoveel nieuws dat Herman Finkers (1954) wil ontdekken. De film De beentjes van Sint-Hildegard waarvoor hij schreef en waarin hij speelt is net af. Hij leert nog elke dag bij. Over humor en stilte, over Twente, de hemel, de liefde en het leven.
Decor
Herman Finkers heeft zijn eigen universum geschapen. Het huis waarin hij op het zacht glooiende Twentse platteland woont, heeft hij ruim twintig jaar geleden zelf bedacht en getekend. De oude materialen waarvan het werd gebouwd zijn grotendeels door hem bij elkaar verzameld, hij liet glas-in-loodramen maken met afbeeldingen van de heiligen waarnaar hij is vernoemd en hij stond tijdens het bouwproces naast de aannemer om in de gaten te houden dat het precies werd zoals het hem voor ogen stond. “Je kunt aan dit huis wel zien dat hij uit het theater komt,” zegt Hetty Droste, zijn vrouw. “Het is een soort decor.” “Ik wilde kijken of je een huis historiserend kon bouwen zonder dat opvalt dat het uit deze tijd komt,” zegt Finkers zelf. “In de gevel is een steen gemetseld met daarop onze initialen en de tekst Anno eind vorige eeuw. Dan weet je niet of dat eind 19de of eind 20ste eeuw was. Van dat soort grappen word ik blij.” Om precies twaalf uur luidt de klok bovenop het dak het Angelus (een katholiek gebed dat van oudsher driemaal daags gebeden wordt, red.).
Twents als spreektaal
In de keuken is het warm en gezellig. Op tafel ligt de net bezorgde 22ste druk van zijn boek De cursus ‘Omgaan met teleurstellingen’ gaat wederom niet door, zijn vrouw Hetty serveert koffie, thee en taart en trekt zich bescheiden terug. In het jubeljaar 2019 kreeg Herman Finkers de Blijvend Applaus Prijs die hem op een feestelijke zondagmiddag in de Kleine Komedie in Amsterdam werd uitgereikt; hij lunchte met andere ‘uitblinkers’ bij de koning, hij vierde zijn 65ste verjaardag. En hij werkte aan de speelfilm De beentjes van Sint-Hildegard die nu in première gaat. Daarvoor schreef hij het scenario, een liedje en daarin speelde hij een van de hoofdrollen. Een echte Herman-Finkersfilm dus? Niet helemaal. Het idee kwam van regisseur Johan Nijenhuis die een Tsjechisch script had aangekocht en vroeg of Finkers daarin naast Johanna ter Steege de hoofdrol wilde spelen. Finkers stemde toe op voorwaarde dat hij in het script mocht veranderen wat hij wilde, dat zijn dierbare Twents de spreektaal van de film zou worden én hij bij alle aspecten van het film maken betrokken zou worden: van het kiezen van zijn medespelers tot en met de eindmontage. “Ik ben best een bemoeial,” beaamt Finkers tevreden.
Hoe beviel het, een filmscenario schrijven?
”Het gegeven lag er al: een man die wil losbreken uit een huwelijk dat niet meer werkt. Dat hoefde ik niet te bedenken. Normaal bij cabaret haal ik alles uit mijn fantasie, wat soms nog een heel gehang en gewurg is. Het wordt nog weleens onderschat hoe lastig het bedenken van een echt goede grap is. De leukste grappen zijn de niet-bedachte maar bedenk die maar eens. Bovendien: aan een grap heb je niet zoveel. Je hebt hem op het toneel in vijf seconden verteld, mensen lachen er tien seconden om en dan heb je nog maar 15 seconden van je voorstelling gevuld. Zo’n filmscenario schrijven is echt makkelijker. Ik heb het oorspronkelijke verhaal gestript zoals je van een oude boerderij alles sloopt wat je lelijk vindt en daarna trok ik een grote lijn: het begint hier en het moet daar eindigen. Vervolgens vulde ik het verhaal in met dingen die ik me kon herinneren van mezelf en met wat ik bij andere stellen had gezien. Het was leuk werk, ontspannend zelfs, terwijl schrijven normaal voor mij geen ontspanning is.”
Relatie herijken
Het echtpaar in de film – gespeeld door Johanna ter Steege en door u – staat op het punt om aan hun oude dag te beginnen: de kinderen zijn de deur uit, het einde van het werkzame leven komt in zicht. Herkenbaar? “Die fase zijn Hetty en ik alweer voorbij. We zijn al veertig jaar bij elkaar en hebben geen kinderen. Vroeger werkten we allebei altijd: zij als wijkverpleegkundige, ik als cabaretier. Als ik thuiskwam – mocht ik dat al doen, want ik bleef vaak slapen in de plaats waar ik had opgetreden, dan sliep zij; als ik wakker werd, was zij naar haar werk vertrokken. Toen zagen we elkaar niet zo heel vaak. Dat is nu anders. Zij is een tijd geleden gestopt met werken, ik tour niet meer. Dan zouden we 24 uur per dag zeven dagen in de week bij elkaar zitten. In zo’n situatie word je snel elkaars meubilair. Je gaat je ergeren aan kleine dingen waardoor het er niet gezelliger op wordt. We moesten onze relatie herijken. Hoe gaan we dat doen? Sindsdien zit ik wat vaker in mijn schrijvershuisje aan de Dinkel. Dat bevalt ons allebei goed.”
Gaat u er vaak naartoe?
“Dat wisselt. Toen ik de film draaide, woonde ik daar en kwam ik in de weekenden naar huis. Maar toen ik in 2015 de Oudejaarsconference schreef zat ik er wekenlang, ook in de weekenden. Over het algemeen zit ik er een paar dagen per week. Dan heeft Hetty haar wereld en heb ik de mijne. Dat is prettig want ik ben graag op mezelf en als je weer terugkomt heb je elkaar iets te vertellen. Hetty en ik staan heel verschillend in het leven. Een datingbureau had ons nooit bij elkaar gezet. Ik ben geïnteresseerd in religie en spiritualiteit, zij is aardser. Ik kan me druk maken om dingen waarover zij zich totaal niet druk maakt en andersom. Het kan bij ons behoorlijk knetteren. Maar als we samen zijn, hebben we wel altijd wat te bespreken. Misschien juist omdat we zo verschillend zijn. Als je met een kopie van jezelf samenleeft, ben je misschien niet zo benieuwd naar wat er in de ander omgaat. Uiteindelijk maakt het niet uit hoe je je relatie inricht, denk ik: of je alles samen wilt doen, heel symbiotisch, of meer los van elkaar. Het een is niet beter dan het andere. Het wordt alleen een probleem als de een iets anders wil dan de ander. Daar gaat De Beentjes Van Sint-Hildegard ook over. Ik hoop dat kijkers na afloop met elkaar in gesprek gaan over hun relatie en wat ze daarvan verwachten.”
Grappenmaker
Herman Finkers begon zijn carrière als ‘poëet’, daarna noemde hij zich lang ‘grappenmaker’. “Ik weet nog dat ik mijn eerste belastingformulier ondertekende met ‘Aldus naar waarheid ingevuld, Herman Finkers, grappenmaker’.” Nu noemt hij zichzelf alweer jaren gewoon ‘cabaretier’. “Het mooie van cabaret is dat je van je handicap je beroep kunt maken. Je hoeft niet iets heel goed te kunnen als je het maar op een bepaalde manier brengt. Ik ben een matige pianist, een matige zanger, mijn dictie is heel matig, maar daar kun je op een of andere manier wel iets origineels mee doen. Dat originele, daar gaat het om.”
Extreem onopvallend
Toch was het niet vanzelfsprekend dat dit zijn vak zou worden. “Je hoort van veel cabaretiers dat ze op school al de lachers op hun hand hadden maar zo was het bij mij beslist niet. Ik kwam mijn leraren op de HBS later nog eens tegen en ze konden zich geen van allen herinneren dat ik bij hen in de klas had gezeten. Op een na, maar dat was een buurman van mijn ouders. Ik was een extreem onopvallende leerling. Het liefst wilde ik onzichtbaar zijn. Maar toen ik als student op het podium terechtkwam, voelde het meteen goed. Ik kan het zelf ook niet verklaren. Ik ervaar het podium als een veilige plek, zeker als ik er in mijn eentje sta. Als er ook anderen zijn, heb ik de neiging om me in de coulissen terug te trekken en te denken: doen jullie het maar, jullie kunnen het vast beter dan ik. Ik vind het moeilijk om dingen te bevechten. Dat ga ik uit de weg, dat was vroeger met voetballen al zo. Ik houd niet van sport maar op de middelbare school moest het weleens. Ik werd opgesteld als back. Ik herinner me hoe er dan jongens met wilde ogen op mij kwamen afgerend die maar een ding wilden: die bal in dat doel. Ga je gang, dacht ik, ik wil je er ook best bij helpen. Dat werd niet erg gewaardeerd door mijn teamgenoten. Ik zie de lol van competitie niet in. Maar in mijn eentje op het podium staan vind ik heerlijk.”
Stressvol
Zijn fysieke conditie is momenteel te wisselend om een theatertour te kunnen plannen. Hij mist het niet. “Ik vond het altijd heel mooi om te doen maar het was ook stressvol. Hoe ouder ik word, hoe minder stressbestendig ik ben. Vroeger deed ik terwijl de ploeg de voorstelling van ’s avonds in het theater opbouwde overdag vaak nog een schoolvoorstelling. Ik deed ook weleens twee volledige avondvoorstellingen achter elkaar, tot diep in de nacht. Hoe is het mogelijk dat ik dat volhield, vraag ik me nu af. Toen vond ik niet dat ik iets volhield, het was gewoon leuk. Ik moet er nu niet meer aan denken, al sluit ik een paar ad hoc geplande voorstellingen met nieuw materiaal zeker niet uit.” Maar grappen bedenken, de lach die door een zaal rolt? Mist u dat ook niet? “Op een gegeven moment wordt de angst dat die lach er niet komt een probleem. De norm wordt: ze liggen dubbel van het lachen. Daaraan moeten voldoen is ook stress. Nee, op grappen maken ben ik nog niet uitgekeken maar dat kun je óók aan anderen overlaten.”
Muisstil
Tegenwoordig ligt zijn hart deels op een ander terrein: hij is initiatiefnemer van het succesvolle Missa in Mysterium, kortweg MiM: een gregoriaanse ‘meezingmis’ die in diverse kerken in het land geheel in het Latijn samen met vrouwenensemble Wishful Singing wordt uitgevoerd. “Daarbij valt niks te lachen, het is heel serieus. Normaal meet ik succes af aan het lawaai uit de zaal: hoe hard mensen lachen en klappen. Hierbij meet ik het succes af aan hoe stil 800 mensen in een bomvolle kerk kunnen zijn. Ze luisteren muisstil en doen geconcentreerd mee zonder zelfs maar te kuchen. Ik vind het een verrukkelijke ervaring. Het is mindfulness bij uitstek: mensen komen er een beetje zen vandaan. Ik merk het zelf ook. Ik ben weleens moe of gestrest als ik aankom maar het ritueel waarin ieder zijn rol heeft maakt me rustig. Dat lachen kende ik wel, dit verstilde is nieuw voor me. Er zijn nog zoveel nieuwe dingen om te doen dat ik voor mijn gevoel in het theater nu mijn tijd zou verknoeien. In die zin ben ik geen theaterdier zoals Freek, Youp of Herman van Veen. Misschien was die ziekte wel het seintje voor mij dat ik echt iets anders moest gaan doen. Eerst nog in het theater, nu ook daarbuiten. Dat denk ik weleens. Ik moest voor het blok worden gezet, zelf kon ik die keuze niet maken. Terwijl ik het wel graag wilde.”
Geleende tijd
Hij hoeft niet zijn best te doen om nieuwe dingen te verzinnen: die dienen zich vanzelf aan. Hij nam een nieuwe versie van zijn Sint Jorismis op met Holland Baroque en Cappella Amsterdam – “een prachtige ervaring voor een amateurcomponist als ik”, er liggen nog liedjes waarmee hij iets wil, er is De Beentjes Van Sint-Hildegard waarvan hij heeft genoten dus wie weet gaat hij wel weer vaker acteren. Vaker scenario’s schrijven of misschien zelfs een roman, dat lijkt hem ook wel wat. Want dat kun je ook als je niet helemaal ‘goed te pas’ bent, zoals dat in het Twents heet.
Natuurlijk, hij leeft in geleende tijd, dat gevoel heeft hij wel. “Toen ik de diagnose van mijn ziekte kreeg, zeiden de artsen dat ik nog tien tot vijftien jaar had, en die zijn nu allang voorbij. In mijn oudejaarsconference zei ik: statistisch gezien is de kans groter dat ik 90 word dan dat ik nu al drie jaar dood ben. Inmiddels is de kans dat ik 90 word aanmerkelijk groter dan dat ik nu al zeven jaar dood ben. Maar misschien ben ik wel al dood en zit ik nu in de hemel. Zou goed kunnen, want hoe mooi is het hier?”
Stuurt dat besef van de eindigheid de beslissingen die u neemt?
“Ik heb niet zoals sommige mensen last van een opgejaagd gevoel omdat ik nog maar weinig tijd heb. Als ik morgen dood neerval, vind ik dat niet erg. Dan is het mooi geweest. Eind jaren 80 was ik in Sri Lanka waar ik in gesprek kwam met ontwikkelingswerkers en missionarissen. Het hele land lag toen in puin. Ik merkte bij de ontwikkelingswerkers frustratie en ook wel verbittering: ze hadden hun hele leven besteed aan allerlei projecten en nu konden ze opnieuw beginnen. De missionarissen hadden hetzelfde meegemaakt, maar bij hen proefde ik die verbittering niet. Pater Marc Loriaux, met wie ik samenwerk in de MiMs en die inmiddels een goede vriend is geworden, legde me uit: als je vanuit de Benedictijnse spiritualiteit werkt, stel je je geen doel waar je naartoe werkt maar probeer je niet meer dan een vruchtbare akker te zijn. Wat daar aan zaad inkomt en opgroeit, of daar genoeg regen en zonneschijn op valt, dat is niet aan jou. Mensen die zo leven kunnen als het zover is tevreden de ogen sluiten. Dat vind ik een heel mooie instelling. Leven met een bucketlist – ik moet dit nog, ik moet dat nog – lijkt me een recept voor ongeluk. Stel jezelf liever de vraag: ben ik een vruchtbare akker? Als ik maar dingen blijf doen zoals zo’n nieuwe uitgave van mijn boek samenstellen, zo’n MiM opzetten, mij inspannen voor het behoud van het Twents of voor De Beentjes Van Sint-Hildegard, ben ik hopelijk een vruchtbare akker – of wat ik doe nu succesvol is of niet. Dan doe ik het goed.”
Meer Zin?
Zin is hét tijdschrift over gezondheid, financiën, relaties, reizen en cultuur. Vol met diepgravende verhalen, bijzondere interviews en inspirerende mensen. Lees Zin met deze aanbieding extra voordelig en ontvang elke maand als eerste de nieuwe editie in de brievenbus.
Tekst: Liddie Austin. Beeld: Jacqueline de Haas