BELEEF DE TIJD VAN JE LEVEN
Wie haar man in een grachtenpand wil dumpen, moet niet zeuren

Wie haar man in een grachtenpand wil dumpen, moet niet zeuren

Annemarie bekijkt een verpleeghuis

Schrijver en actrice Annemarie Oster (1942) draagt de zorg voor haar man, die lijdt aan vasculaire dementie. In Zin schrijft ze over de lasten maar ook over de lusten, als die zich voordoen.

Verpleeghuis

Soms heb ik schoon genoeg van het mantelzorgen. Maar niet van mijn man en dat is nu precies het probleem. Hoe ik ook word beknot in mijn bewegingsvrijheid, hoe al die huishoudelijke, organisatorische en financiële beslommeringen me ook mijn strot uitkomen, ik kan het niet over mijn hart verkrijgen hem naar een verpleeghuis te verkassen. “Je moet anticiperen!” drukken goedbedoelende stuurlui me op datzelfde hart. “Straks breek je zelf een heup en wat dan? Steek in elk geval je licht es op!”

Thuis

Maar de zoektocht waartoe ik me op hun aanraden heb gezet, valt me nog zwaarder dan de mantelzorg zelf. Niet alleen omdat ik mijn man en zijn zonen – en niet te vergeten mezelf – heb beloofd hem zo lang mogelijk thuis te ‘houden’, maar ook omdat de meeste verpleeginrichtingen zulke desolate oorden zijn. Het maakt niet eens zoveel verschil of het een gemeente-instelling dan wel een particuliere verpleegvilla betreft. Want of de patiënten – ‘bewoners’ zoals een rondleidster mij minzaam verbeterde – zich nu voortbewegen in een rolstoel, op apegapen in een hoek zitten of achter een rollator strompelen, overal bieden ze dezelfde aanblik. En de verpleegkundigen op hun beurt doen overal hun best. Zoals in het revalidatieoord waaruit mijn man, nu drie jaar geleden, werd ontslagen. Daar werd geen onderscheid gemaakt tussen rang, stand, herkomst of ziektebeeld.

Grachtenpand

Alleen beschikt zo’n rijkeluistehuis over meer personeel, een chiquer koffieapparaat, worden er klassieke concerten gegeven, dragen de bewoners duurdere kleren en spreekt men, voor zover nog mogelijk, netter Nederlands. Onlangs hebben we er, mijn man in de rolstoel, ik op lage hakken, een kijkje genomen. Het grachtenpand is op een steenworp afstand van het onze. Tot mijn schrik was het eerste wat ik zag een stenen trap die, net als bij ons, naar de voordeur leidt. Ik wilde al rechtsomkeert maken maar er bleek een – voor een 77-jarige mantelzorger moeilijk begaanbare – plank naar een lagergelegen ingangetje te zijn geïmproviseerd. Helaas ging in de krappe hal de tussendeur naar binnen open zodat de mantelzorger deze sta-in-de-weg met beleid (been en bil) moest tegenhouden om de rolstoel door de nauwe ingang te kunnen manoeuvreren.

Niet zeuren

In ‘gewone’ verpleeghuizen opent Sesam zich vanzelf, maar wie haar man in een peperduur grachtenpand wil dumpen, moet niet zeuren. Dus ook niet als het even duurt voor de lift arriveert. Is één lift niet een beetje weinig voor zoveel menselijk wieltjesverkeer? Boven bleek het inderdaad een va-et-vient van rolstoelen en rollators. Na enig geslalom bereikten wij de riant ingerichte ‘huiskamer’ met, her en der verspreid, suffende bewoners. Ook zat er, ineengedoken in een stoel, een ex-confrère van mijn man. Toen we hem begroetten, bleef hij recht voor zich uitkijken: hij herkende ons niet. De kamers boven hebben we maar niet eens meer bezichtigd. Thuis kijkt mijn man ook op een gracht.

De columns van Annemarie Oster lees je in Zin. Nu in de winkel of online te bestellen.