Corrie Verkerk (1957) is zzp’er, woont in Amsterdam en schrijft geregeld voor Zin. Haar moeder woont in Vorden, ze is dementerend. Omdat verzorgenden niet langer kunnen komen, is Corrie, met hulp van de thuiszorg, bij haar moeder in quarantaine gegaan. Zwaar, maar óók onvergetelijk. Corrie deelt hun dagelijks lief en leed met ons.
Voor het eerst maken we met z´n tweetjes een ommetje. Gewoon de verlaten straat op en neer, in de rolstoel. Langs het plantsoen vol bloeiende bomen.
“Mooi hè, mam.”
“Hmm,” zegt ze.
Op haar gezicht lees ik dat het haar worst zal wezen.
Tropenkind
Er is weinig veranderd in het plantsoen sinds mijn prille kinderjaren. In het struikgewas bouwde ik er hutten en gleed in de winter op een houten sleetje – onder toeziend oog van mijn vader – kleine, besneeuwde, hellinkjes af. Doodeng vond ik dat. Ik was gewoon een schijterd. Altijd geweest. Mijn moeder waagde zich nauwelijks in dat koude, witte goedje. De toen nog barre winters konden haar gestolen worden. Ze was en is een echt tropenkind. Kleurde de wereld wit, dan kleurde zij somber. Als ik wakker werd in een oorverdovende stilte, de ijzeren kruik in een geitenwollen sok aan mijn voeten, ‘hoorde’ ik de sneeuw… En, vanuit de woonkamer, de opzwepende klanken van het exotische orkest van Edmundo Ross. Mijn moeder was op en de gordijnen bleven dicht: “Ik wil het niet zien,” mopperde ze. “De hele wereld treurt.” Wit is de kleur van rouw in Suriname.
Bungelend poppetje
Nu is het 24 graden en parkeer ik haar, onder de parasol, in de tuin. “Heerlijk. Maar wat moet ik nu doen?”
“Genieten mam, van de zon.”
“Ja, maar wat moet ik nu dóen!?” Ik heb pijn.”
Twee dagen terug is ze gevallen toen ze in de martellift zat die een steeds grotere en niet altijd even vrolijke rol in ons dagelijks leven begint te spelen. Als een bungelend poppetje hing ze, kermend, in het tuigje dat (gelukkig net niet) over haar hoofd schoot. Van haar oksel tot haar borst is haar huid nu ‘getekend’ door een indrukwekkende bloeduitstorting. Gelukkig geen blijvende schade. “Je moeder heeft sterke botten,” zegt de fysiotherapeut die haar getergde lichaam komt masseren.
Een zoentje
Op een paar zonnige, vrolijke, uurtjes én een opbeurend bezoekje uit Amsterdam na is het een week van toestanden en blessures. Het ommetje eindigt in drama. Weer (bijna) terug op het honk – “Waar ga je naar toe. Hier woon ik toch niet?” – stuiten we op een verraderlijk stukje groen: de inmiddels uitgedijde heg, vlak voor de deur. “Auw, auw,” roept ze. De stugge rand van de heg schaaft haar arm. Een dun straaltje bloed sijpelt langs haar tere, perkamenten huid. En het houdt niet op. In de kast zoek ik in paniek naar verbandmateriaal, draai een gaasje om haar wondjes. Rotgaasje. Het blijft maar afzakken. Een EHBO’er ben ik met mijn twee linkerhanden nooit geweest. Gelukkig, de thuiszorg blijkt vlakbij. Tien minuten later is haar zere arm vakkundig verbonden.
“Wil je me een zoentje geven?”
Ik druk een kus op haar hoofd. Néé, niet op haar mond.
“En nu ík,” zegt ze en drukt haar lippen in mijn hals.
Ze lacht.
Onderuit
Het kleine uitstapje triggert ondanks de bloederige afloop haar reislust. Ze gaat, klinkt het opeens vol vuur, naar Engeland. En nee, ik mag niet mee. “Daar is het nu veel te gevaarlijk, kind. Ik ga mijn koffers pakken.”
“Wie ga je daar dan bezoeken?”
“Waar?”
“In Engeland, mam.”
“Engeland? Hoe kom je dáár nu bij! Levensgevaarlijk!”
En paar minuten is er een nieuw plan. “Weet je wat. We gaan naar Zeeland! Naar het huisje!”
Het vakantiehuisje op het strand, waar we zoveel jaren heerlijke vakanties vierden en ik – de afgelopen maand – weer een weekje had zullen bijtanken. Niet dus…
Geen zee, wel de – inmiddels nogal verwilderde – tuin. Zij doet een dutje; ik lees een boekje. Even lijkt het wel het gewone normaal. En dan, opeens, begint ze te ‘rommelen’ in haar stoel, haar voeten gaan van de steunen en – floeps – daar glijdt ze omlaag met haar kont op het stenen terras, vlak naast de kapotte stoel waar ik zelf, een poosje terug, spectaculair onderuit ging. Tsja, zo moeder, zo dochter.
Weg ongecompliceerde uurtjes. Ik krijg haar niet overeind, roep om hulp, bel de zuster. Gelukkig, de buurvrouw en de zorg arriveren tegelijkertijd en hijsen haar weer in de stoel. Ze zit er wat beteuterd bij.
“Heb je pijn?”
“Nee hoor.”
Buiten spelen
’s Avonds, bij het naar bed gaan, heeft ze er opnieuw een fikse bloeduitstorting bij. Tsja, haar bloedverdunners maken het er ook niet beter op. Nu zit ze twee dagen in haar stoel, als een klein, zielig vogeltje. Haar hele bovenlijf ziet er uit als een overrijpe kers. Ze wil opstaan, maar alles doet zeer. En ik hoop maar dat ze haar plasje in haar incontinentiebroekje doet, zodat de lift haar eventjes bespaard blijft.
“Zal ik een kusje op je schouder geven? Dan doet het vast minder pijn.”
“Fijn,” fluistert ze. En “auw” als ik haar voorzichtig aanraak. Vanmiddag komt de oppas. Kan ik weer even ‘buiten spelen’. Voor het eerst in maanden naar het terras, met een wijntje. Of misschien wel twee. Of drie. Zorgeloos? Niet echt. Want het zit – hoe zal ik dat zeggen – eventjes niet mee.
Meer lezen?
Lees hier aflevering 1: ‘Waarom gaan we niet weg?!’
Lees hier aflevering 2: ‘Gewoontes haal je niet zo snel uit de mens’
Lees hier aflevering 3: ‘Het dorp slaapt. Behalve mijn moeder’
Lees hier aflevering 4: ‘Tel je zegeningen. En zeker, die tel ik’
Lees hier aflevering 5: ‘‘De realiteit van haar grote vergeten komt extra hard aan’
Lees hier aflevering 6: ‘Anderhalve meter afstand? Niet mogelijk’
Lees hier aflevering 7: ‘Ze is bang. Waarvoor? ‘Voor al die blote mannen’
Lees hier aflevering 8: ‘Auw!’ roept ze. ‘Jongens, ik trek dit niet. Ik ga dood’
Lees hier aflevering 9: ‘Hmmm.’ Ze sluit haar ogen en doet een tukje’
Lees hier aflevering 10: ‘O, daar weet de dominee wel een oplossing voor’
Lees hier aflevering 11: ‘Ze heeft liefgehad en heeft nog altijd lief’
Lees hier aflevering 12: ‘Zo’n po-bezoekje met of zonder sta-lift is geen kattenpis’