‘Ik hoop dat je bij al je geliefden bent. Dat heb je verdiend’
Mantelzorgen in quarantaine Aflevering 18, slot: Een reis door de tijd
Corrie Verkerk (1957) is zzp’er, woont in Amsterdam en schrijft geregeld voor Zin. Haar moeder woonde in Vorden en was dementerend. Omdat verzorgenden niet langer konden komen, ging Corrie bij haar moeder in quarantaine. Zwaar, maar óók onvergetelijk. Corrie deelde hun dagelijks lief en leed met ons. Dit keer doet ze dat voor het laatst.
Gemis
Langzaam worden alle herinneringen verpakt in dozen, kleding en ‘afval’ in vuilniszakken. De plek waar je bed stond en ik je elke nacht even goedenacht kuste oogt nu als een uitdragerij. Soms word ik ’s nachts even wakker, denk dat ik je zachtjes hoor ademen en veer op. Maar het is hooguit de wind die door een kiertje van het raam blaast. Je stoel is verdwenen, net als de tillift waarin je ’s ochtends als een ‘schone (door)slaapster’ in je ligmatje nog even lekker lag te snurken. Er is geen ontkomen aan. Je bent weg. Maar toch vind ik je overal. In een oud boodschappenlijstje dat uit een tas dwarrelt: Geraspte kaas, wasmiddel, wijn, sherry. En in foto’s. Veel foto’s. Je wast me in een teiltje, wiegt me in je armen. We zitten, met mijn vader, samen op het strand. In een klein doosje prik ik me aan een schattig speldenkussen waaruit nog een naald steekt. Auw! Potverdorie, mam. Alsof mijn hart al niet voldoende bloedt. Hou op! En bij dat ene naaldje blijft het niet. Dozen vol venijnige prikdingetjes komen tevoorschijn, garens, ingewikkelde borduurpatronen – door jou voorzien van haast wiskundige berekeningen – ontelbare zelfgeborduurde kerstkaarten, tafelkleden. Je was er een prof in…
Jouw man, mijn vader
Het ouderlijk huis opruimen voelt als een tijdreis. Een familiekroniek van voorbije levens en herinneringen. Uit ondergestofte dozen, weggestopt in verloren hoekjes gaan generaties door mijn handen. Uit tassen en blikken trommels verschijnen portretten van ouders en (over)grootouders. Het trouwboekje waarin ik als enig kind ben bijgeschreven (dat was nog een dingetje om dat te bewijzen bij de bank) en ja, zelfs een kleine beduimelde agenda van ‘soldaat A.J. Verkerk’, jouw man/mijn vader, in het verre Indië. Daar vertelde jij, papa, altijd weinig over. Soms schreeuwde je ’s nachts in je slaap. En ik herinner me nog de verhalen over angst en wanhoop van jóuw ouders toen je als dienstplichtige moest vertrekken naar dat vreemde werelddeel. Nu haal ik de Indische sabel, die een jarenlange schaduw op het behang achterlaat, van de muur. Een lege plek. Maar de verhalen blijven. Ook de jouwe. Over de fascinatie met dat land en haar volk waartegen je moest vechten in plaats van ermee te verbroederen, wat je het liefste had gedaan.
Al die bijbels
Zo verdwijnt er, stukje bij stukje, steeds meer historie tussen de kartonnen wanden van de verhuisdozen. En de kleinste dingen brengen de grootste tranen. Een bijna verroest vingerhoedje, Scrabblelijstjes in lege pagina’s van al jaren niet meer gelezen boeken, mijn – nog net niet vergane – beertje uit mijn jeugd, een sinterklaasgedicht, de oude holster van mijn vader die bij de politie werkte.
Op een oude, gekromde, foto zie ik ons – met z’n drietjes, jou, papa en ik – samen zitten in mijn Mokumse huisje, in een nog zorgeloze wereld. Ik hoor je nog zeggen mam, de laatste keer dat ik even naar Amsterdam vertrok: “Kind, mag ik met je mee? Ik wil daar zo graag nog eens naartoe.”
Maar je benen, je lijf, ze konden niet meer. Dat deed pijn. Gelukkig was je het alweer snel vergeten, die grote wens die ik niet meer in vervulling kon laten gaan. Nu neem ik je met me mee. Anders dan ik had gewild. Maar toch… En ja, ook ál die bijbels verhuizen naar de grote stad. Die van je overgrootvader waarin hij in een oud handschrift het woord Gods overdroeg aan zijn zoon en de laatste, op zijn beurt weer aan jou. Mijn vaders catechisatiebijbeltje, Het Boek bij jullie huwelijk, mijn kinderbijbeltje waarin ik met grote krabbels mijn naam had gepend. Je hebt ze allemaal bewaard, ook al waren jullie absoluut geen trouwe kerkgangers. Sterker nog, in Barneveld, mijn geboortedorp, wilde de dominee mij, je kindje, niet eens dopen. Vrijzinnig hervormd? Dat was geen geloof te licht! Je kon het zo vaak, triomfantelijk, vertellen, hoe ik uiteindelijk in Zutphen door ‘de rode dominee’ Sterringa ondergedompeld zou worden. “Daar heb je vast al die linkse gedachten van overgehouden,” zei je later geregeld als ik, recalcitrant, aankondigde op de PSP te gaan stemmen, Of, erger nog, op de CPN. En dat geloof? Toen de Barneveldse kerkgemeente aanklopte voor geld voor de restauratie van het kerkorgel, reageerde je met: “Geen geloof, geen geld!” Zoals je later tegen Vordense dorpsgenoten die aan de deur – waarop prominent het bordje Rijkspolitie hing – belden met de vraag Is de baos thuus resoluut reageerde met: “Daar spreekt u mee!”
Niet huilen
Wat hebben we mooie, warme, hilarische en heftige tijden gedeeld. Moeder, vriendin, maatje. Je dementie maakte je tot een andere moeder. Nog steeds de allerliefste al begon je – stukje bij beetje – te verliezen, meer te vergeten. Maar nog altijd waren er die onverwachte oneliners, vlagen van je oude zelf, die alles draaglijk maakten.
Soms zaten we naast elkaar, handje in handje. Ja, familie hè. Dan mag dat, ook in coronatijd. Ze voelden broos, die handen, bijna als perkament. Al had je nog een sterke grip. “Weet je wel hoe oneindig ik van je hou mam?” zei ik dan. En zag je glunderen en voelde hoe je in mijn handen kneep. Ik mocht niet huilen van je, als je er tussenuit zou peren. “Daar zou je mama verdriet mee doen. Ik heb een mooi leven gehad. Ik ben niet bang.” Maar als we het over dat onvermijdelijke einde hadden toen je nog, zoals dat heet, ‘goed te pas was’, barstte ik op voorhand al in tranen uit. “Nou, ik kan ook nergens met je over praten,” reageerde je dan kriebel. “Zo is het leven hoor.”
En nu? Nu heb ik intens verdriet en ja mam, ik huil. Op de gekste momenten. Bij het opslaan van je spulletjes in een treurig, wat afgebladderde boxverhuur. Buiten, in de tuin, als ik naar je twee favoriete stenen ganzen kijk: moeder en ´piepkuiken´… Bij het schrijven van deze column of, zomaar, ’s avonds alleen voor de tv. Een dag terug bracht mijn oude Vordense vriend Jan je kleren weg: 16 zakken vol. Jasjes, sjaaltjes, kaftans, (zonne)jurken, slippertjes. Een moment waar hij, op zijn beurt, enigszins van slag van raakte. Verdriet is een sluipmoordenaar die iedereen, onverwachts en op zijn of haar zwakste plekken weet te treffen.
Gek, leeg, stil
In plaats van naast je bedje slaap ik nu tussen de overvolle dozen en vuilniszakken waarin het leven en dat van je grote liefde, mijn vader, verpakt is. Gek, leeg, stil. Langzaam verliest het huis haar ziel. God, wat mis ik je. Maar ik wil ook dat je trots op me blijft, waar je ook bent. Ik hoor nog de bijna laatste woorden van jouw vader op zijn sterfbed: “Kind, als het jouw tijd is sta ik op je te wachten.” Daar geloofde je in. De rookstoel van mijn opa staat nu op de plek waar jij, tot voor kort, dagelijks zat. Dat zou je vast fijn vinden. Maar nog fijner zou het zijn als die vaderlijke woorden wáár zouden blijken. Dat je bij al je geliefden bent. Dat heb je verdiend.
Nog een kleine drie weken. Dan sla ik, met pijn, voor het laatst de ouderlijke deur achter me dicht. Een lang hoofdstuk voorbij. In de wetenschap dat ik nooit meer thuis zal komen, dat je me nooit meer in de deuropening staat op te wachten: “Kind, wat heerlijk. Je weet, de deur staat altijd voor je open.” Vaak had je een kippetje op het vuur staan en rook de keuken naar verse kruiden. En als ik weer vertrok wuifde je me uit, tot ik uit zicht was. Zelfs toen je nauwelijks meer kon lopen.
De wereld, míjn wereld, staat even stil maar zal – schokkend en haperend – wel weer op de rails komen. In deze columns, en straks in een boekje, bouw ik een monumentje voor je. Nee, laat ik nu niet weer met die verkleinwoordjes komen… Gewoon een monument, voor een monumentale vrouw. Vol herinneringen, bittere en zoete, om te lachen, te huilen en te herkennen. Met humor, met doorgaan. Want dat wilde je, dat ik zou blijven genieten. Of, zoals Jenny Arean dat onlangs weer zo hartverscheurend en krachtig vertolkte in dat prachtige lied Zing dan, dat hier bijna elke avond door de kamer schalt: Zie je geen geluk en hoor je geen geluid/Loop je door de stad, maar kom je er niet uit/Zing dan en laat de wereld horen: Dit is mijn lied/ Zing dan: Ik heb een hoop verloren, maar ik geniet’/ Vind je de dagen van het jaar weer veel te zwaar, een mer à boire/Mijn hemel, dwing dan je lippen van elkaar.
Lieve allemaal, dank voor jullie support. Dit was mijn laatste column voor Zin. Let’s celebrate life!
Lees hier alle columns terug.