Een oerkracht in bloemetjesjurk
Een vrolijk, klein monument over Tante Jo
Ze had het zelf volkomen belachelijk gevonden: een boek over háár. Zij was een oerkracht in bloemetjesjurk met een helm van zilvergrijs haar: Tante Jo, de oudtante van journalist en schrijver Sander Donkers (1967). Hij schreef een vrolijk, klein monument over haar – en daarmee over een verdwenen menstype.
Voor wie haar nog niet kent: wie is tante Jo?
“Ik wil niet meteen zeuren, maar ik schrijf Tante in dit geval met een hoofdletter. Want zo’n soort Tante was Tante Jo. Een oerkracht in bloemetjesjurk, een wervelwind met een helm van zilvergrijs haar. Eigenlijk was ze mijn oudtante, de ongetrouwde zus van mijn oma. Ze had altijd een hele sterke band gehad met mijn moeder. Toen die op jonge leeftijd van Rotterdam naar Amsterdam vertrok om te gaan studeren en onverwacht zwanger raakte van mij, kwam Tante Jo in de weekends op bezoek om mijn ouders uit de brand te helpen en mij te vertroetelen. Dat is vervolgens achttien jaar zo gebleven. Ze heeft bij ons eerst de hele hippietijd doorgemaakt en daarna de punktijd, waar ze vast het hare van gedacht zal hebben maar nooit een onvertogen woord over heeft gezegd.”
Het boek is het vervolg op een serie columns die je afgelopen jaar over haar schreef voor de Volkskrant. Hoe kwam je op het idee haar tot hoofdpersoon van een column(serie) te maken?
“Deels uit paniek, haha. De eerste lockdown was net afgekondigd. Ik kon niet meer de straat op om onderwerpen voor columns te zoeken. Veel van wat er in die weken gebeurde deed me sterk aan haar denken. Iedereen begon uit arren moede maar aan een grote schoonmaak, en ik herinner mij Tante Jo niet anders dan met een zwabber en een bezem in de hand. Ook ging het steeds over hamsteren, wat voor haar sinds de oorlog een tweede natuur was. Als een pak Douwe Egberts ergens kilometers verderop tien cent goedkoper was, sprong ze meteen op de fiets om daar haar fietstassen tot de rand toe vol te laden. Haar mentaliteit was in die dagen ook wel een voorbeeld voor me. Kin omhoog, niet zeiken, schróbben!”
Waarom wilde je een boek over haar schrijven? En voor wie precies?
“Op die columns kreeg ik verbazingwekkend veel reacties van mensen, veelal wat ouder, die iets zeiden te herkennen in dat menstype. Eigengereid, beetje wereldvreemd, degene over wie het op familiefeestjes net iets vaker gaat. Dus ja, voor die mensen. Ik had ook zo’n tante! schreven ze. Dan dacht ik natuurlijk: jaja, leuk, maar míjn Tante Jo was toch uniek. Het was heel fijn dat het bij anderen resoneerde, maar als ik in mijn carrière als journalist ooit een project heb gehad dat voor mij in persoonlijke zin bevredigend was, dan was het dit wel.”
Hoe was jouw band met Tante Jo? Wat betekende ze voor je?
“Ik had knalrood haar, iets dat begin jaren 70 best een dingetje was, maar volgens Tante Jo was mijn haar van goud. ‘Goudkopje’ was het koosnaampje dat ze voor mij had verzonnen. Dat zegt het wel zo’n beetje. De diepe liefde die ze voor mijn moeder koesterde, ging naadloos over op mij. Ik wist niet beter dan dat het normaal was – je had ouders en in de weekends kwam er een soort goede fee, afkomstig uit een heel ander milieu en een hele andere generatie. Cakejes bakken, wandelen in de duinen, spelletjes doen. Ze kwam ook tijdens mijn puberteit, toen ik af en toe niet zo attent en aardig was. Pas achteraf besefte ik dat haar aanwezigheid zeker vormend is geweest voor me. De onvoorwaardelijkheid, het feit dat ik in haar ogen absoluut niets fout kon doen – je zou er een verwend prinsje van kunnen worden maar het is ook een geschenk.”
Hoe kom je eigenlijk aan de verhalen uit het leven van Tante Jo van vóór jouw tijd? En van daarna (put je uit je geheugen of maakte je bijvoorbeeld aantekeningen)?
“Door die columns kreeg ik allemaal nieuwe informatie over haar opgestuurd, van verre familieleden en kennissen. Veel ging over het sleepbotenbedrijf van haar vader en oom, dat vrij groot en succesvol bleek te zijn geweest. Ik heb in Rotterdam die plekken opgezocht. Ook vond ik een bandje met een ‘interview’ met haar dat ik dertig jaar geleden had opgenomen. Dat was ik totaal vergeten. Volgens mij wilde ik indertijd gewoon dat kekke nieuwe apparaatje uittesten. Bij mijn moeder kwamen er ook veel herinneringen los. Oude vrienden belden op: vergeet dit of dat niet. Allemaal dingen die schreeuwden: schrijf mij op! Ze is al 23 jaar dood en was voor ons een beetje een mythisch figuur geworden. Nu kon ik dat met nieuwe kennis inkleuren.”
Je schrijft bijzonder grappig. Was Tante Jo zelf ook grappig?
“Grappig is niet echt het woord. Hoewel: als ze lachte, biggelden de tranen over haar wangen. Vaak lachte ze dan een beetje mee met de stonede rotpubers die ik en mijn vrienden waren. Het komische zat ’m denk ik vooral in haar kordaatheid: dat ze mijn antiautoritaire ‘kresj’ kwam schrobben en de hippie-oppassers opzij duwde als ze er met haar bezem niet bij kon. Hoe ze de badmeester lik op stuk gaf als haar Goudkopje tijdens de zwemles zat te huilen van angst. En haar enorme fysieke kracht was geestig: ooit draaide ze de hals van een glazen Colafles omdat de dop te vast zat. Haar eigen leven was eerder tragisch. Nooit de kans gehad om zich te ontplooien, nooit een eigen gezin gehad hoewel ze gemaakt leek om te zorgen. Het boek gaat ook over het effect van de oorlog, en over hoe moeilijk het was, nog best kort geleden eigenlijk, als je als vrouw niet paste in de geijkte hokjes.”
Wat denk je dat Tante Jo ervan had gevonden dat er een boek over haar is verschenen?
“Volkomen belachelijk, denk ik. Pure verspilling van papier en drukinkt. Misschien had ze het ook wel iets te privé gevonden. Maar goed, jezelf wegcijferen was voor Tante Jo een tweede natuur. Daar gaat het boek óók over. Ik denk dat zij mede zo dol was op mijn moeder omdat ze haar vrijheidsdrang bewonderde. Bij ons zag ze: hé, het gaat tegenwoordig anders. Ik heb haar ooit na afloop van een schoolmusical toegesproken vanaf het podium, voor een volle zaal, om haar te bedanken voor wie ze was en wat ze voor ons betekende. Ik vroeg haar om te gaan staan, iedereen klapte, ze kleurde rood tot achter haar oren. Beetje puberdrama van mijn kant, maar goed. Dat ze het fijn had gevonden moest ik dan maar afleiden uit de manier waarop ze daarna net iets harder in mijn arm kneep. Dit boek is net zoiets, maar dan postuum. Dat Johanna zichzelf wegcijferde betekent niet dat ik dat hoef te doen.”
Staan er nog nieuwe (schrijf)projecten op stapel?
“Zeker. Ik blijf nog even in die hippietijd hangen. Op de lagere school zat ik in een klas met vooral ‘antiautoritaire’ kinderen, die ik nu een voor een aan het opzoeken en interviewen ben. Wat is er van hen geworden? Wat is op de lange termijn het effect van een vrije, chaotische, idealistische opvoeding? Lang verhaal, woeste toestanden, breek me de bek niet open. Volgend jaar rond deze tijd in de winkel. Ik zou het meteen kopen als ik jullie was. Er zit meer seks en drugs in dan in Tante Jo.”
Over het boek
Johanna Adriana Roelofs, ‘Tante Jo’, werd geboren in 1909, kort nadat de tram elektrisch werd. Ze groeide op in het vooroorlogse Rotterdam in een familie met zeven kinderen maar zou nooit in de gelegenheid komen zelf een gezin te stichten. En er liep wel meer niet zoals ze had gehoopt. Als eind jaren 60 in Amsterdam haar achterneef Sander wordt geboren, neemt haar leven een onverwachte wending. Terwijl Sanders ouders de veranderende tijdgeest in het ‘magies centrum’ omarmen, ontfermt zij zich over hem en maakt elk weekend in huize Donkers de boel aan kant. Daadkrachtig, eigengereid, maar ook ietwat wereldvreemd bewoog zij zich door het leven, immer met een poetsdoek in de hand. Tante Jo is een liefdevol en geestig portret van een (on)alledaags vrouwenleven in de 20ste eeuw – een klein monument voor een verdwenen menstype. (Lebowski, € 15)