Op haar 24ste timmerde schrijver Mariët Meester (1958) van een paar oude planken een piepkleine woonwagen en trok met vriend Jaap en een pony door Frankrijk. Nu, op haar 64ste, leeft ze zo vrij als een vogel van het bescheiden inkomen dat ze al schrijvend vergaart. Hoe doet ze dat toch?
Achter het raam van de woonwagen rennen de hazen door het weiland. Schrijver Mariët Meester pompt in haar keuken wat water omhoog voor haar ochtendkoffie. We zijn in Nieuwersluis, vlakbij de Loosdrechtse plassen, op het boerenerf waar zij alle zomers doorbrengt en haar meeste boeken schrijft. “De wereld voelt hier heel ver weg.” In deze landelijke omgeving werkte ze de afgelopen jaren ook aan Koloniekind, een romantische terugblik op haar jeugd in het Drentse gevangenisdorp Veenhuizen.
Wat komt het eerste in je op als je denkt aan Veenhuizen?
“De geur van bos. Het dorp ligt heel afgelegen. Als je vanuit Assen naar Veenhuizen gaat, kom je langs een lang kanaal: de Kolonievaart. Dan doemt het bord Veenhuizen op en ga je onder de grote toegangspoort door. Daar zie je allemaal huizen met opschriften als Humaniteit, Orde en tucht, Werk en bid en enorme monumentale gevangenissen die zijn gebouwd rond 1900.”
Je schept in ‘Koloniekind’ een idyllisch beeld van jouw jeugd.
“Er zit een diepere laag onder dat dorp die het voor mij interessant maakt. Sommige gebouwen lijken wel kastelen maar je ziet ook altijd gevangenisbusjes rijden. De geschiedenis begon met de armengestichten in 1823. Vanuit Den Haag probeerde men arme mensen daar vrijwillig naartoe te krijgen om ze herop te voeden. Ze kregen een geit en een stukje land. Toen dat ideaal verwaterde werden er in Veenhuizen dwanggestichten neergezet. De arme mensen kwamen op grote zalen terecht en hadden een ellendig bestaan. Die tijd heeft gelukkig relatief kort geduurd.
Daarna werd Veenhuizen meer een soort zorgboerderij voor mensen die we nu dak- en thuislozen noemen. Al die mannen hadden in het dorp een functie. Ze brachten drinkwater rond en haalden wc-tonnen bij de inwoners leeg. Ik heb nog mensen gesproken die toen in die gestichten woonden. Ze wilden niet weg want ze hadden geen familie om naar terug te keren. In de Tweede Wereldoorlog nam de criminaliteit toe en werden er ook criminelen opgesloten in de rijkswerkinrichtingen. Zo groeide Veenhuizen uit tot een gevangenisdorp. Net als in de tijd van de daken thuislozen hielden de gedetineerden onze moestuin bij en lapten onze ramen.”
Hoe zag het dagelijks leven in Veenhuizen eruit?
“Er heerste een soort wetteloosheid want het hele dorp was een eigen terrein van justitie, van wel 3500 hectare. Daaromheen stonden bordjes ‘verboden toegang’. Voor ons gevoel was alles van ons. Iemand die in het Westen opgroeit denkt bij een bos aan richtingaanwijzers en paadjes. Wij renden er dwars doorheen. De wegenverkeerswet gold niet, dus je kon naast elkaar fietsen met zijn zessen. Mijn broers hadden allebei op hun 15de een auto.”
Gedroegen de dorpsbewoners zich ook wetteloos?
“Nee, de volwassenen leefden heel strikt. Omdat iedereen in dienst was bij justitie. Je moest van onbesproken gedrag zijn als je in Veenhuizen werkte. Mensen zagen aan de strepen op de mouw welke rang iemand had en hielden elkaar in de gaten. Het was: hé, hoe komt hij aan die auto? Heeft hij soms geld aangenomen van gedetineerden? Is hij ‘plat’? Heeft hij drugs verhandeld? De dorpelingen waren brave mensen. Daarom waren die gedetineerden belangrijk voor mij, want zij vertegenwoordigden de hang naar avontuur die me aantrok. Op zondag bracht de gevangenisbus gedetineerden naar de kerk waar ook de dorpelingen zaten. Zij kwamen door een andere ingang binnen dan wij. Tijdens de dienst zat ik altijd naar ze te koekeloeren. Hun geur herinner ik me nog. Voor mij is een echte man een ruig figuur die ruikt naar gemaaid gras, zweet en tabak…
INTERVIEW: MINOU OP DEN VELDE
BEELDCONCEPT & FOTOGRAFIE: JACQUELINE DE HAAS | VISAGIE: ANGELIQUE DE GRAAF
Meer lezen?
Benieuwd naar de rest van het interview? Ga naar de winkel en koop Zin 9 of bestel em hier online! Veel leesplezier.