BELEEF DE TIJD VAN JE LEVEN
Hyenahondjes

Hyenahondjes

Kort verhaal van auteur Margriet de Moor

Lachen en huiveren tegelijkertijd. De veelgeprezen en internationaal gelezen schrijver Margriet de Moor (1941) weet van het ogenschijnlijk alledaagse, soms zelfs ronduit lelijke, pure schoonheid te maken. Ze blijkt een stilist als geen ander, zo ook in dit verhaal, dat zich afspeelt in een roerige dierentuin. Veel leesplezier! Oh ja, onderaan deze blog de mogelijkheid om Margriets nieuwe boek te winnen!

Jonge python

Toen we om zeven uur de keuken in kwamen, stond onze moeder de enorme zuigfles klaar te maken. We gingen aan tafel zitten en volgden slaperig haar bewegingen. Ze stortte de poeder uit de Nutricia-blikken in een pan, draaide de warmwaterkraan open en begon te roeren tot de melk aan de rand stond. Even keek ze over haar schouder om naar ons te lachen. ‘Vooruit, ga ontbijten. Hij moet de melk hebben als die nog warm is.’ Onze thee was al ingeschonken, ons brood lag gesmeerd en gesneden voor onze neus. Mijn zusje, die toen ze tien werd besloten had geen zoetigheid meer te eten, gooide haar boterham in de hoek achter de deur. Ze mikte goed, de jonge python hoefde zijn hals nauwelijks te rekken. ‘Zo, die zit vast!’ Kauwend en drinkend hadden we toegekeken terwijl onze moeder de melk door een trechter de fles in goot en daarna met kracht de gummispeen over de opening trok, het ding was nieuw, nu husselde ze de fles even met twee handen op en neer, ze draaide zich om en keek ons vragend aan.

Geklots, geborrel, geboer

‘Ik neem hem wel,’ zei ik. We stonden allebei op. Voorzichtig duwde ze me de zware warme fles in mijn armen en deed vervolgens de buitendeur open. Het was nog fris. We liepen de groenige ochtendlucht in. ‘Laten we maar langs de oerpaarden gaan,’ zei mijn zusje. Ik knikte. ‘Alsjeblieft!’ De oerpaarden, de zebra’s, de gnoes, de impala’s, de springbokken: dit was zeker niet de kortste weg maar sinds een paar weken konden we de maanschapen niet meer luchten of zien. Van de zestig beesten was er één ziek, zijn keutels moesten door de dokter worden bekeken. ‘Laten de meisjes ze maar verzamelen,’ had Rombouts, de man van onze moeder, beslist. Gevolg was dat we nu dagelijks gebukt, speurend met ogen en neus, over de grasvlakte met de maanschapenkeutels liepen tot een van ons door de knieën zakte: ‘Ik heb er een paar!’ Ze waren natter en geler. Het kamelenjong zag ons onmiddellijk. We waren de roofvogels nog niet voorbij, of hij had ons al in de gaten. Zijn moeder latend voor wat zij was, monumentaal aan het hek, stormde het jong naar de plek waar wij elke dag onder de balustrade door doken. Buitengewoon vastberaden stond hij voor ons. Nu moesten we snel zijn. Met mijn armen duwde ik de fles, gesteund door mijn buik, naar voren, mijn zusje klemde haar handen rond de onderkant van de speen, daar was de kamelenmond al, de schuimige lippen stulpten zich en zogen zich vast. Geklots, geborrel, geboer. Dan ineens: ‘Verdomme!’ ‘Godsklere!’ We stampten van woede. De kameel had ons geflikt waar we uitentreuren voor waren gewaarschuwd, door onze moeder, door Rombouts, en wat hem tot de dag van vandaag ook niet was gelukt: de speen met onstuimige kracht zijn maag in gezogen.

Krokodillenhuiden

Rombouts zat aan de keukentafel te eten. Op het moment dat wij de deur openduwden, had hij al door wat er aan de hand was. We zagen hem van kleur verschieten. Zijn blik alweer op de omelet, de worst en de koffie gericht, zei hij op de zachte toon die wij kenden: ‘Dan zullen we de dierenarts moeten waarschuwen.’ We pakten onze tassen en gingen naar school. Hoewel we bijna veertien maanden in leeftijd verschilden, zaten we in de dezelfde klas, mijn zusje moest doubleren. We schoven de bank naast de kast met de opgezette uilen en eekhoorns in en wachtten onverschillig af. Aanstonds zou de jongen achter ons zich vooroverbuigen en zeggen wat hij elke ochtend zei. ‘Jullie stinken naar leeuwendrollen.’ Hij was een uitzondering. De meeste kinderen dongen naar onze gunsten. Ze wilden de zeehonden voeren, de tijgertjes aaien, ze wilden tussen de middag met ons mee om de doodshoofdaapjes over de rotsen te zien rennen. ‘Nee,’ zeiden we. ‘Vandaag kan het niet.’ En we begonnen aan de terugweg naar huis, langs weilanden, boerderijen, in de toenemende middaghitte, daar waren de hekken, de schreeuwende dieren, om ten slotte vast te stellen dat ons van onder tot boven met tijgervachten, hoorns, geweien, slangen- en krokodillenhuiden gestoffeerde huis op de python en twee slapende steppewolfjes na verlaten was. In de keuken…

Verder lezen?

Ja, hoe gaat het nu verder met Margriets gekke beestenboel? Dat lees je in Zin 10. Nu in de winkel. Of bestel ‘em hier online.

Foto : ©-John-Foley

Over de schrijver

Margriet de Moor (1941) debuteerde in 1988 met de verhalenbundel Op de rug gezien. Ze viel meteen op door haar stilistische gaven en technische beheersing van het schrijversambacht. Daarna volgde de zeer succesvolle roman Eerst grijs dan wit dan blauw, bekroond met de AKO Literatuurprijs 1992. De Moor is opgeleid als musicus aan het conservatorium en schreef in verschillende romans over muziek, waaronder De virtuoos en Kreutzersonate. Andere bekende romans zijn De schilder en het meisje, Mélodie d’amour en Van vogels en mensen. Haar werk wordt in meer dan twintig landen gepubliceerd.

Win met Zin

Deze maand kun je het boek Meneer en mevrouw God winnen. Kans maken? Bekijk hier de winactie.


PRODUCTIE: DANIËLLE BRONSGEEST | BEELD: ELLEN DAVIDZON, JOHN FOLEY (PORTRET)