‘Ik kan slecht tegen dingen die voorbij gaan’
Intenst. In gesprek met Splinter Chabot
Splinter Chabot is 26 jaar maar heeft het cv van een succesvolle vijftiger. Op zijn 21ste werd hij voorzitter van de JOVD. Zijn literaire debuut Confettiregen werd een bestseller en maakte hem tot boegbeeld van de lhbtq+-scene. In de talkshow SPLNTR! ontpopte hij zich als hartelijke interviewer van fris talent. Chabot: “We vragen vaak aan kinderen: wat wil je later worden? Dan moeten ze één antwoord geven. Verpleger, politieman, noem maar op. Maar waarom zou je maar één ding worden?”
Wie Chabot vandaag gehaast over de Amsterdamse grachten ziet fietsen, ziet misschien gewoon een blozende twintiger, de haren nog nat van de kapper. Maar zodra de geboren Hagenaar het Ambassade Hotel binnenstapt en zijn canvas jack afpelt, is hij onmiddellijk de charismatische persoonlijkheid die we kennen van het scherm, in lilamet-zilver brokaten maatpak, even beleefd als ad rem, met dezelfde razende woordenstroom als vader Bart. Een glas water graag, geen ontbijt. Lachend: “Ik ben op dieet, lang verhaal.”
Hoe is je dag begonnen?
“Vanochtend heb ik 521 woorden geschreven aan een nieuw boek. Het is fijn om vroeg op te staan, want je loopt stiekem voor op de rest van de dag. Er zijn periodes dat ik obsessief schrijf, dan ga ik in quarantaine. Gordijnen dicht, weg van de wereld, om helemaal in mijn gevoelswereld te duiken. Om 13 uur komt vaak de dip en voel ik dat mijn hersenen in een hangmat gaan liggen. Soms ga ik wandelen of muziek luisteren, om mijn fantasie te voeden. Bij mijn laatste boek, Als de hemel genoeg ruimte heeft heb ik veel filmmuziek beluisterd. De soundtrack van Finding Neverland. Zo komen er nieuwe beelden op en houd ik de dromerigheid in mijn verhaal. Ik schrijf vanuit gevoel, en het heftige is dat je ook alles herbeleeft. Confettiregen is autobiografisch, dus werd ik bij het schrijven opnieuw verliefd en opnieuw onzeker, verlegen en verdrietig. Als de hemel genoeg ruimte heeft gaat over depressies, daar kwam ik mezelf ook weer tegen. Toen ik het manuscript had ingeleverd was ik zó leeg en verdrietig.”
Het boek volgt de intense reis van twee verliefde vrienden, die dramatisch eindigt.
“Elias is het rustige, afwachtende en onzekere type. Magnus lijkt met zonlicht te zijn omgeven maar er zit een diepe duisternis in zijn hoofd. Elias ontdekt dat hoe dicht je ook bij iemand staat, zelfs als je iemand altijd knuffelt en vasthoudt, je nooit helemaal bij iemands gevoelens en gedachten kunt komen. Iedereen is uiteindelijk met zichzelf een beetje eenzaam. Het eind van het boek is een pleidooi om het gesprek meer open te gooien. Niet alleen over hoe je wilt leven maar ook over hoe je stopt met het leven. Als je die worsteling bespreekt, kun je elkaar minder eenzaam maken. Maar je hoeft niet te veroordelen dat sommige mensen zeggen: dit is niet mijn wereld, ik stap eruit.”
Je zei net dat het verhaal deels autobiografisch is.
“Magnus is gebaseerd op een aantal jongeren in mijn omgeving die rond hun 20ste kozen voor zelfdoding. Iedereen zei: maar het ging zo goed met sport en met school, waarom? Maar er is niet zo letterlijk een reden toe. Zelf worstel ik soms ook met donkere gedachten. Op sommige dagen voel ik me extreem onzeker en denk ik: ik wil hier niet zijn. Dat kan gaan over hoe ik ben. Ik kan niet zo goed dingen in mijn eentje. Als ik bijvoorbeeld verhuis en ik moet daar voor de eerste keer naar de supermarkt, vind ik dat spannend. Als ik iets niet kan vinden, kan het zomaar zijn dat ik gewoon naar buiten loop zonder het product. Terwijl iemand anders even zal vragen waar dat artikel ligt. Dat durf ik niet. Ik moet dan echt denken: iedereen komt hier, dus ik mag hier ook komen. En als ik iets niet kan vinden, kan ik gerust drie keer door hetzelfde gangpad lopen, dat is niet erg.”
Zit die angst in de nieuwe omgeving, of in het contact met mensen?
“Het is de angst dat de ander misschien denkt: wat is die gozer aan het doen? Dat is ook geworteld in dat ik op de middelbare school opeens ‘anders’ was. Daardoor kon ik met jongens moeilijker contact maken. Omdat ik bang was dat ze me vervelend, raar of vies zouden vinden. Dat is vergroeid met wie ik ben. Op de middelbare school dacht ik: ik moet er een eind aan maken want dan ben ik geen teleurstelling voor mijn ouders en mijn broers. Als je die gedachte ademruimte geeft in je jeugd, laat het je nooit meer helemaal los omdat het een rustgevende gedachte kan zijn. Ik wist toen niet dat ik op jongens viel, maar er gebeurde wel iets in mijn lichaam. Ik begreep mijn gevoelens niet en dat gaf onzekerheid en twijfel. Ik wilde de regie terug. Ik dacht: als ik er niet meer ben, heb ik een antwoord op al die gevoelens. Eindelijk bevrijding. Rust.
Veel jongeren uit de roze hoek hebben dat ook gehad. Alleen is de dood een schijnantwoord, want je stopt alles.” Kun je tegenwoordig probleemloos een man kussen op straat? “Nee. Nee. Als ik een romantische wandeling met een jongen maak langs de Amstel en we willen hand in hand lopen, merk ik dat we om ons heen kijken: kan het hier, zijn er groepjes ergens, is er een onverwachte hoek waarin we iemand niet zien? Je weet dat je hand-inhand-moment een politiek statement is, terwijl je het uit liefde doet. Als ik op een bankje een jongen zoen, heb ik mijn oren openstaan. Ineens hoor je een fiets achter je en weet je en voel je: o, de ander heeft ook al gekeken. Even stoppen. Mijn broers hebben vriendinnen en hoeven daar nooit over na te denken.”
Tekst: Minou op den Velde. Beeldconcept & Fotografie: Jacqueline de Haas
Verder lezen?
Wil je het het interview met Splinter Chabot verder lezen? Dat kan in Zin 1. Nu in de winkel, of bestel ‘em hier online.