BELEEF DE TIJD VAN JE LEVEN
Brood op de plank

Brood op de plank

Lessen van je (voor)ouders.

Journalist Bianca Bartels (1968) schreef een boek over haar voorouders: drie generaties broodbakkers. Ze herkent nogal wat hardnekkige overgeleverde patronen. Welke wil ze behouden, welke vooral niet? En kun je die überhaupt wel loslaten? Nú in Zin Magazine.

Ik ben de dochter van de bakker. De kleindochter. De achterkleindochter. Onze familie hoort bij de bakkerij. Met hun armen en handen kneedden mijn voorouders vanaf 1903 het zachte deeg dat levend werd en groeide. Later werden de machines geavanceerder, de hoeveelheden brood groter en werd het personeel omvangrijker. De passie voor brood bleef, en het arbeidsethos was onverminderd hoog.

Zonder hard werken redde je het als bakker niet. ‘Hard werken,’ roept nog altijd een venijnig stemmetje in mijn hoofd. Niet lanterfanten. Nuttig werk doen, iets bereiken. Altijd een stap harder lopen dan de rest van de klootzakken om je heen, riep mijn opa volgens mijn vader regelmatig. Altijd aardig zijn voor de klanten. Iedereen op straat groeten want je weet maar nooit of het klanten zijn. Altijd nieuwe dingen bedenken, de concurrentie in de gaten houden, groeien, niets verspillen, niet naast je schoenen lopen, en nooit, maar dan ook nooit klagen, zeuren of opgeven. Dankjewel voorouders. Dit pakketje ligt op mijn schouders. Nuttig. En doodvermoeiend.

Veerkracht

Wie word je met drie generaties broodbakkers vóór je? Met voorouders die zestig, tachtig, honderd uur per week werkten? Ik draag ze met me mee, wil dat ze trots op me zijn. Niet verprutsen wat zij hebben opgebouwd. Is dat een last of een onzichtbare motor onder alles wat ik doe?

Mijn ouders verkochten in 1997 als derde generatie bakkers in de familie hun zaak. Maar ik voel nog steeds de energie van mijn voorouders. Dat brengt me veel, want als ik er wel eens doorheen zit, dan denk ik terug aan de veerkracht die mijn voorouders hadden en voel ik dat ik daar tegenaan kan leunen, dat die veerkracht ook in mij zit en krijg ik nieuwe energie. Ik voel op wiens schouders ik sta en dat helpt me om overeind te blijven. Maar soms gaat dat eeuwige harde werken wat ver en dan snak ik naar rust, wat ik mezelf amper gun. Zou ik hiervan los kunnen komen als ik dat zou willen?

De afgelopen jaren interviewde ik mijn ouders en heel veel (oud-)ooms en -tantes omdat ik een boek schreef over hen en het bakkersambacht: Brood op de plank, een familiekroniek van drie generaties broodbakkers. Hoe meer mensen ik sprak en hoe meer ik analyseerde en opschreef, hoe meer ik me realiseerde hoeveel invloed voorouders hebben op hoe je zelf in elkaar zit. Ik ontdekte hoe ik ‘gekneed’ ben door mijn familiegeschiedenis – en dat iedereen natuurlijk is gevormd door wat zijn of haar voorouders doorgaven via hun kinderen.

bakkers in de familie

Maar wat zit er dan concreet van mijn voorouders in mij? Naast dat hoge arbeidsethos is dat in elk geval: heel veel trots. We hadden vijftien bakkers in onze familie en ik ben trots op de zaken die zij met hun vrouwen hebben opgebouwd. Ik voel me er bijzonder door. Tegelijkertijd vind ik het raar dat ik trots op hen ben: ik heb er niks aan bijgedragen. Maar volgens psychiater Fritz B. Simon is dat niet vreemd. Hij is professor aan een Duits universitair instituut voor familiebedrijven en schrijft dat ‘families die veel invloed uitoefenen in een onderneming of die zelfs eigenaar zijn van die onderneming, zich onderscheiden van andere families’. Eigendom schept voor hen net zo’n band als ‘diepe gevoelens’ en wekt soms ook diepe gevoelens op. Niet vreemd dus dat ik trots op mijn familie ben en me er loyaal mee voel.

Perfectionisme

Ik herken in mezelf ook het perfectionisme van mijn voorouders. Mijn banketbakkende grootvader kon met zijn hand in de oven het verschil voelen tussen 123, 125 of 127 graden. Toen hij begon, waren de temperatuurmeters nog niet zo betrouwbaar, terwijl een paar graden verschil banket kan maken of breken. Om goede producten te maken móet je dus wel perfectionistisch zijn. Ik kan zelf ook kicken op kloppende details tot achter de komma. Tot voor kort vond ik dat mijn perfectionisme wel meeviel omdat ik altijd zo veel dingen zie die ik helemaal niet goed doe. Inmiddels heb ik begrepen dat dat juist mijn perfectionisme tekent. De lat ligt bij mij inderdaad meestal nogal hoog. Dat is mooi omdat je dan veel kunt bereiken, maar ook vaak irritant voor mezelf en mijn omgeving omdat ik niet snel tevreden ben. Ik gun mijn inmiddels volwassen kinderen dat ze durven te falen omdat dat zo leerzaam is en gewoon omdat dat moet kunnen. En ik probeer niet telkens te benadrukken wat ze beter hadden kunnen doen omdat ik weet dat dat irritant en niet-helpend is maar: dat is best lastig.

Ik vroeg sysemisch psychotherapeut Judith de Graaf wat de ‘motto’s’ die je van je (voor)ouders meekrijgt met je doen. Ik wil weten of je ervoor kunt kiezen een lijn níet voort te zetten. Of is er geen ontkomen aan en word je vooral gedreven door wat al zoveel jaar eerder door je voorouders is ingezet?

Patronen in je DNA

Volgens De Graaf worden patronen vaak generaties lang onbewust doorgegeven. “Dat gaat over uiteenlopende zwaardere en lichtere thema’s zoals hechting, liefde, zwijgzaamheid, geweld, (oorlogs)trauma’s en zoals bij jullie familie: loyaliteit, perfectionisme, grenzeloosheid, geen hulp vragen aan anderen en een hoog arbeidsethos. Tegenwoordig weten we dat je grote stressvolle thema’s zelfs terug kunt vinden in het DNA van volgende generaties: dit heet epigenetica.” Ik verbaas me dat wat ik doorkreeg van mijn voorouders blijkbaar niet alleen tussen mijn oren zit: je zou het in mijn cellen kunnen terug zien. Geen wonder dat wat je doorkrijgt zich zo stevig manifesteert.

Wanneer je dingen wilt veranderen moet je natuurlijk eerst voor jezelf op een rijtje zetten wat je dwars zit of waar je precies tegenaan loopt. Vaak heb je eerst niet door dat een bepaalde frustratie voortkomt uit het familiesysteem. Signalen hiervoor zijn bijvoorbeeld dat je keer op keer tegen dezelfde problemen aanloopt, wat star en niet flexibel voelt.

Op niet-verwijtende toon vragen stellen

Wanneer je doorgegeven patronen wilt veranderen, helpt het volgens Judith de Graaf om te praten met je (voor)ouders. Op een niet-verwijtende toon zeg je dan dat je snapt dat zij iets gedaan hebben omdat ze dachten dat dat goed was (bijvoorbeeld: streng zijn, veel werken, moeilijke onderwerpen verzwijgen, enzovoort), maar dat het voor jou moeilijk was. En dan vraag je of ze dat begrijpen. Wanneer ouders daar op een positieve manier op kunnen reageren, is dat vaak heel helend. Als ouders er niet meer zijn, kun je er met andere familieleden over spreken. De Graaf: “En wanneer mensen overleden zijn, kun je ze ook in gedachten oproepen, alsof je een persoon visualiseert. Dan stel je diezelfde verwijtloze vragen en je vraagt wat die persoon nodig had gehad vroeger. Meestal voel je dan wel wat je (voor)ouder zou hebben geantwoord als hij of zij er nog was. En wanneer je dat hardop uitspreekt, kan dat jou ook helpen. Je kunt dan alsnog de dialoog aangaan. Probeer het dan niet bij woorden te laten. Voel vooral emotioneel wie wat nodig had of heeft. In kleine stapjes kun je zo het systeem aanpassen en de patronen doorbreken waar je last van hebt.”

Zin in meer?

Lees het hele artikel in Zin Magazine nr. 7. Nú in de winkel of bestel ‘em hier!

Bianca Bartels, Brood op de plank

(Nieuw Amsterdam, € 24,99)