De dag waarop je moeder sterft
Au, ik rouw
Journalist Karin Kuijpers (1958) verloor vorig jaar haar moeder van 86. Rouw kwam in allerlei gedaanten. En bleek niet over te gaan. Maar wel te veranderen, te zorgen voor groei. Een groeiend gevoel van dankbaarheid ook.
Ik zit op de fiets en mijn moeder fietst met me mee. Ze is nu 267 dagen dood. Op donderdag 7 oktober 2022 verliet ze het aardse. Op eigen verzoek. Geestelijk kraakhelder, fysiek werd het ingewikkeld. De steken in haar hoofd, haar dynamische tred die veranderde door een ‘slof’-slof’ in de stad voor de dagelijkse boodschappen.
Zondagochtend 3 oktober 2022 om tien voor tien belt ze me. “Kaar,” zegt ze. “Ik ben op, ik ben klaar met leven. Ik wil lekker doodgaan.” Dat ‘lekker’ tekende haar. Rotterdams direct. Die ochtend, onder de douche, had ze besloten haar leven op te geven. De neongroene badhanddoek waarmee ze zich had afgedroogd nam ik mee als relikwie.
Iedereen gaat dood en als je 86 jaar hebt geleefd, moet je dochter dankbaar zijn dat ze haar moeder zo lang heeft mogen meemaken. Rationeel snap ik dat heus wel, alleen: hé, wie doet er iets aan dat diepe gat dat met haar heengaan in mijn hart is geboord? Dat gat van gemis, van pijn, van eenzaamheid, van weeszijn, van nooit meer NU. Van letterlijk een gebroken hart?
Hartverscheurend tafereel
Mamsie had alles geregeld. Lid van de NVVE, euthanasieverklaring, levenstestament, samen waren we naar de huisarts gegaan om erover te praten. Zij paste euthanasie toe bij het volgen van het officiële protocol. Mijn moeder verwacht dus de maandag na de zondag DE SPUIT, maar de huisarts constateert dat er geen sprake is van ondraaglijk lijden. “U heeft het leven nog niet losgelaten, u bent nog veel te levendig,” zegt ze. Mijn moeder, foeterend: “U laat me in de steek.” De huisarts: “Je kunt zelf ook helpen door te stoppen met eten en drinken.”
Na een laatste aardbei stopt mijn moeder met eten. Drinken doet ze nog, sabbelend op een washandje tegen haar droge mond. Ik slaap drie nachten bij haar, ’s ochtends als we wakker worden, kruip ik tegen haar warme lijf aan. “Ik ga je zo missen mamsie, ik hou zoveel van je.” Haar ogen vullen zich ook met liefde. “Het verdriet slijt lieverd.”
We hadden een heel, heel fijne relatie, mijn lieve leuke eigenwijze, strijdlustige moeder en ik. Ze reed als Max Verstappen, ze putte uit het leed dat haar overkwam met onze dementerende vader zachtheid en wijsheid. Na zijn dood ging ze daten en ontmoette Johan, met wie ze tweeënhalf jaar stikgelukkig was tot ook hij overleed. Haar ogen stonden voor het merendeel op ondeugend. Haar meningen kwamen recht uit haar hart. Toen #blacklivesmatter speelde, deed ze bij een stoplicht het raampje van haar auto open om naar een zwarte man te roepen: ”I love you.”
Met niet eten en nauwelijks drinken gaat mijn moeder in twee dagen pijlsnel achteruit. Als op woensdag de huisarts komt, besluit zij tot palliatieve sedatie. Door medicatie ‘verdwijnt’ mamsie en zal ze niet meer bijkomen. Een verpleegkundige zal ergens in de middag het infuus hiervoor aansluiten. Voordat het zover is, gebiedt mam ons, drie dochters, een fles Sauternes uit 1969 uit de kelder te halen. Rondom haar bed drinken we deze godendrank, ze neemt nog een paar slokjes. Haar grande finale. Een hartverscheurend tafereel.
Om drie uur ’s nachts blaast ze haar laatste adem uit. Ze heeft ons los durven laten. Twee uur later wordt haar inmiddels lauwe lichaam opgehaald. Haar fysiek had ze ter beschikking van de wetenschap gesteld. Mamsie is weg.
Op apegapen
Ik ben mijn leven lang al een natte dweil in afscheid nemen. Voorbeeld: gingen mijn kinderen een dagje op schoolreis, dan stond ik als enige moeder bij de bus te janken alsof ik ze nooit meer terug zou zien.
Een paar maanden later gebeurt er iets met me wat ik niet eerder heb meegemaakt. In ons familiehuis in de Loire in Frankrijk, in 1975 gekocht door onze ouders, stort ik in. Ik weet niet of dat nou de juiste woorden zijn, maar mijn chronische bronchitis, mijn hoofdpijnen, mijn stress hebben me lamgelegd. Zeven dagen slaap ik dag en nacht en als ik niet slaap, staar ik naar het plafond. Mijn bed kom ik niet uit. Ik eet niet, drink heel veel, maar houd een gortdroge mond. Mijn voeten zijn niet warm te krijgen, ik praat in halve zinnen, zweet me ongans, ben constant misselijk en kortademig. Een situatie die een beetje lijkt op het sterfbed van mijn moeder.
Tot dat moment had ik niet beseft dat rouw je ook fysiek te pakken kan krijgen. Dat je immuunsysteem door rouw een flinke optater kan krijgen en dat je zelfs letterlijk een gebroken hart oploopt. Een situatie waarin je te veel vecht- of vluchthormonen aanmaakt waardoor je hart niet meer goed pompt en er allerlei klachten kunnen ontstaan.
Verder lezen?
Benieuwd naar het vervolg van Karin’s verhaal. Je leest het in Zin 10. Bestel ‘em hier online.