BELEEF DE TIJD VAN JE LEVEN
Vijf vragen aan Leon de Winter

Vijf vragen aan Leon de Winter

‘Als schrijver kan ik nog makkelijk vijftig jaar vooruit’

De kleine dingen, dat is waar het om draait in het leven, vindt Leon de Winter (1954). Die zorgen voor echo’s die zoveel groter zijn. Misschien geldt dat ook voor vijftig jaar schrijverschap, dat hij dit jaar viert met zijn nieuwe roman Stad van de honden. Hij heeft nog een lijst vol boekideeën liggen.

1

Gefeliciteerd met vijftig jaar schrijverschap. Hoe kijk je naar je carrière tot nu toe?

“Als ik naar de boeken kijk die ik tot nu toe schreef, is het alsof ik foto­ albums uit het verleden doorblader. Kijk eens hoe we er toen uitzagen, wat we deden, wat we dáchten. Mijn boe­ ken verklappen mijn mentale gesteld­ heid ergens in de tijd. Wat opvalt: geen van mijn romans is hetzelfde. Ik zoek telkens een totaal andere wereld op. Met mensen en situaties die ik nog niet eerder beschreef. Tuurlijk, er val­ len constante ondertonen te ontdek­ ken. Een ervan is dat in mijn boeken een ouder vaak in het reine moet komen met een vermissing of de dood van een kind. Dat begon in Hoffman’s honger uit 1990. Een vader worstelt in dat verhaal met de dood van een tweeling. Hij is slapeloos geworden en kan niet meer dromen. Wat ’ie wel doet ’s nachts is eten. Eten, eten, eten. Als schrijver voelde ik voor het eerst bij dat boek: dit is mijn soort materi­ aal. Dit zijn de beelden, de gevoelens waarmee ik kan werken. Daarna zocht ik het nog een paar keer op. In God’s gym, in Het lied van Europa en ook nu weer in Stad van de honden. Het gemis van een kind is dus vaak een thema… Waarom dat zo is, heeft alles te maken met de dood van mijn vader. Daar ben ik pas sinds kort ach­ter. Vorig jaar tijdens het fietsen in Tel Aviv daagde het me ineens: ik heb het omgekeerd. De eindeloze rouw om de dood van mijn eigen vader, heb ik omgedraaid, intuïtief, toen ik erover begon te schrijven. Ik ben van plaats gewisseld om niet verpletterd te wor­ den door het verdriet. Door een ver­ haal op deze manier te schrijven – dus niet vanuit het perspectief van een kind, maar vanuit dat van een vader – voel ik controle. Is het beheersbaar.

Ik heb destijds niet echt gerouwd om de dood mijn vader. Er waren nauwe­ lijks tranen. Waarschijnlijk vanwege mijn jonge leeftijd. Mijn vader kreeg een hartaanval, een week voor mijn 11de verjaardag. Pas later ben ik die emoties gaan laden. Ik bewonderde mijn vader enorm. Hij was een succes­ vol handelaar. Hij bezat een hal met lompen en oud papier aan de rand van Den Bosch en een groot erf met oud ijzer en autowrakken. Voor de oorlog was hij arm. Maar na de oor­ log, in mijn jeugd, was er dat mooie huis, de auto, de volle koelkast. Daar had hij voor gezorgd. Hij had het gemaakt. Ik denk vaak aan mijn vader. Dat neemt alleen maar toe. Ik ben al zoveel ouder dan hij ooit heeft kunnen worden. Ik heb helaas maar weinig met hem mogen beleven. Er zijn heel veel zwarte vlekken. Op mijn lijstje van nog te schrijven boeken staat een roman over mijn ouders. Ik hoop op die manier zo dicht mogelijk bij hen in de buurt te komen. Tot nu toe schuif ik dat idee telkens voor me uit. De tijd is blijkbaar nog niet rijp. Daarnaast, ik heb nog een heel lijstje met andere boekideeën. Als schrijver kan ik nog makkelijk vijftig jaar vooruit.”

2

Helpt het schrijven bij het verwerken van de dood van je vader?

“Nee, totaal niet. Hoewel… Misschien dat ik me tijdens het schrijven zelf even louterend voel. Als je een vorm van concentratie vindt, waar tijd ophoudt. En je als het ware helemaal oplost in je verbeelding. In je fantasie. Dat is een heel fijn gevoel. Overwel­ digend ook. Daarna volgt de realiteit. En stroomt het rouw­en­ellende­bakje zo weer vol en begin je weer van voor af aan. Ik ben eraan gewend, kan niet anders. Het is een ritueel dat ik moet blijven herhalen. Eén keer is niet genoeg. Paradoxaal genoeg vind ik dat niet eens erg. Constant die reis naar binnen maken, je openstellen voor gedachtes en gevoelens, voor pijn. Ik blijf ermee bezig. Het is mis­ schien toch wel een vorm van verwer­ king, maar wel eentje met een enorme omweg.

Sowieso zoek ik in mijn boeken vaak dingen op waar ik in de echte wereld geen antwoord op heb. Dat is schrij­ vers eigen, vermoed ik. Alleen in ver­ halen durf ik personages op te roepen en te volgen naar werelden die buiten het schrijven ongrijpbaar zijn. Binnen de grenzen van een boek kan ik van alles zeggen en opmerken, maar geloof me, daarbuiten sta ook ik vaak met een mond vol tanden.”

‘In mijn boeken zoek ik vaak dingen op waar ik in de echte wereld geen antwoord op heb’

3

Op het moment zit je – letterlijk – in de lappenmand. Je hebt je kuitbeen gebroken. Wat is er gebeurd?

“Aangereden. In Tel Aviv, door een halve gare op zo’n elektrische step. Ik zat op de fiets. Het was nog heel vroeg, zeven uur in de ochtend. Ik was op weg naar een leuk koffietentje in Jaffa. Daar schijn je overheerlijke croissants te kunnen eten. Ik wilde mezelf trak- teren. De dag ervoor had ik net een laatste punt gezet achter de eerste versie van Stad van de honden. Dus ik mocht van mezelf iets lekkers. Nor- maal gesproken ga ik te voet naar een ander koffietentje, vlakbij het appar- tement waar ik verblijf. Dat doe ik bijna elke ochtend als ik daar ben. Voor de rest leef ik tijdens het schrij- ven als een monnik: heel sober. Op water, brood en koffie. Maar nu dacht ik dus: eindelijk, na al die weken ga ik zo’n lekker croissantje verorberen. Daarvoor moest ik de fiets nemen. Ik was er bijna toen ik out of the blue werd aangereden door die man op dat belachelijke ding. Pech. Ontzettend veel gedoe ook. Ik moest naar het ziekenhuis. Daar kreeg ik heel veel gips en een briefje dat ik nog dezelfde dag naar Nederland mocht vliegen. Nu strompel ik al weken met een loop- rekje. Vandaag ben ik voor het eerst mijn linkerbeen iets aan het belasten. Het herstel gaat tergend langzaam. Het valt me tegen. Ineens telt leeftijd. Misschien als ik twintig jaar jonger was geweest, had ik al rondgelopen. Dit is de eerste keer dat ik met het ouder worden word geconfronteerd. Ik voelde me altijd energiek, als een 38-jarige. Ik rook niet, drink niet en ging er min of meer vanuit dat ik me altijd 38 zou blijven voelen. Op het moment is dat dus ietsjes anders. Het is vervelend, maar ik heb geduld. Bovendien, het geeft me ook weer een doel. Zodra ik weer kan lopen, en weer 38 ben, vlieg ik terug naar Israël, naar dat koffietentje in Jaffa om een croissant te proeven. Ik wil weten, of het ’t waard was.”

TEKST: JOLANDA HOFLAND | BEELD: ISOLDE WOUDSTRA, FRANK RUITER/LUMEN

Verder lezen?

Lees de antwoorden op de de laatste twee vragen aan Leon de Winter in Zin 2. Nu in de winkel, of bestel ‘em hier online.

De beste artikelen in je mailbox? Meld je aan voor de nieuwsbrief