Alles wat beweegt van Susan Smit
Lekker lang lezen. Speciaal voor de Boekenweek 2024 delen we hoofdstuk 1 uit de nieuwe Susan Smit
Ze is een Amerikaanse, vrijgevochten jonge vrouw aan het begin van de vorige eeuw, verliefd op een getrouwde toneelvernieuwer van wie ze een baby verwacht. Isadora Duncan. De wereldberoemde danseres zoekt vanwege de pers haar toevlucht aan de Nederlandse kust. Ontmoet haar daar in
dit eerste hoofdstuk van Alles wat beweegt, de nieuwe adembenemende roman van Susan Smit.
Juni 1906, Noordwijk aan Zee
Het licht is hier anders. Scherp, maar zonder de ogen te verblinden. De hemel lijkt hoger te reiken dan waar ook ter wereld, met zware, parelmoeren wolkenpartijen die op grote afstand hangen. Het Hollandse licht weet door te dringen tot in de verste verten. De contouren van mensen die over het strand komen aanlopen tekenen zich al van grote afstand af, alsof ze uit zwart papier geknipt zijn, en alle details van hun hoeden en jurken zijn zichtbaar. Het licht ontnuchtert op een geruststellende manier: niets wordt erdoor geflatteerd, niets erdoor verbleekt. Je kunt erop vertrouwen.
Ik weet nu al dat deze dag me altijd zal bijblijven – op zoek naar een huis aan zee om me de komende maanden in te verschuilen en mijn kind te krijgen. Na een tournee door Duitsland, Nederland, Denemarken en Zweden danste ik mijn laatste voorstelling, vijf maanden in verwachting,
in Göteborg. In de dagen nadat ik van het toneel af was gestapt, groeide mijn buik net zoveel als in alle maanden ervoor bij elkaar opgeteld, alsof de baby haar bestaan niet eerder aan me had willen opdringen, maar er nu op vertrouwde dat ik haar de ruimte zou geven. Het was duidelijk dat ik me moest terugtrekken, bij voorkeur op een plek verstoken van fotografen en journalisten en waar de plaatselijke bevolking me met rust zou laten. Ted, mijn geliefde en de vader van dit kind, is getrouwd, wat een schandaal zou opleveren als het bekend werd. Dat hij een van de bekendste toneelontwerpers van Europa is, en zoon van een wereldberoemde Britse actrice, helpt ook niet.
Met mijn voeten dicht bij de branding sta ik uit te kijken over de Noordzee. Steeds als de golven een stukje verder komen rollen, spring ik een paar pasjes achteruit om mijn rijglaarsjes niet nat te laten worden. Het water is kalm en van een grijzig blauw dat doet denken aan lood en ijzer. De keren dat ik in Den Haag en Amsterdam optrad, bezocht ik altijd even het strand. De laatste keer wandelde ik van het strand bij Den Haag helemaal naar Noordwijk, waar het aangenaam rustig was. Hier is geen stad in de buurt; met een stoomtram of een paard-en-wagen vanuit Leiden ben je nog een stief uur bezig. Het vissersdorp mag dan proberen een mondaine badplaats te zijn, wat lijkt te lukken rondom twee badhotels, maar daarvoor ligt het uiteindelijk toch te afgelegen. Hier, op het stuk strand tussen Katwijk en Noordwijk, dat de dorpelingen ‘het stille strand’ noemen, heerst precies dat: stilte. Het geraas van de zee en het krijsen van de meeuwen lijken deze alleen maar te benadrukken.
Ik heb altijd gehuiverd voor vastigheid, voor het mechaniek van herhaling dat hoort bij een verstandige baan of een stabiel gezinsleven. Ik zou erin klem komen te zitten. Iets van mij, een stuk van mijn rok of een grote teen, zou binnen de kortste keren tussen de tandwielen raken – en vermoedelijk zou er opzet in het spel zijn, om er zo voor te zorgen dat de machinerie tot stilstand komt. De enige voorspelbare herhaalbaarheid die ik duld, en die ik zelfs weldadig vind, is die van eb en vloed, de opmars en aftocht van het zeewater. Met daarbinnen de adem- haling van het water dat zich van de vloedlijn terugtrekt, bijeenraapt en opricht tot een golf die met hernieuwde kracht en brutaliteit het vaste land op komt rollen.
Wetenschappers weten niet precies hoe het uurwerk dat de zee is wordt opgewonden en kan blijven tikken. Er is een samenspel tussen de aantrekkingskracht van de draaiende aarde en het heelal, de sterren en de getijden, zoveel is zeker. Het repeterende spel van de getijden beklemt me niet. Ik neem aan dat het te maken heeft met de aard van de zee, die onbegrensd, eeuwig in beweging en nooit hetzelfde is. En niet te beteugelen, bovendien. Van al wat onbeheersbaar is, word ik kalm. En onbeheersbaar is, als je erbij nadenkt, nagenoeg alles in het leven.
Alleen doen de meeste mensen de hele tijd of dat niet zo is. Als meisje liep ik elke middag langs de Baai van San Francisco, in Oakland, waar ik een deel van mijn jeugd doorbracht. Soms wandelde ik kilometers over het strand en andere keren liep ik alleen maar even naar de vloedlijn om de zee te begroeten. Goddank had mijn moeder geen geld voor kindermeisjes of gouvernantes en was ze zelf altijd aan het werk. Niemand had in de gaten dat ik na schooltijd urenlang langs de zee dwaalde, ook mijn zus
en mijn twee broers niet. En mijn vader, die sinds de scheiding niet meer bij ons woonde, al helemaal niet.
Het doet ertoe of een kind geboren wordt aan zee of in de bergen. Bergen hebben me altijd een gevoel gegeven van insluiting, terwijl ik alleen maar naar een zee hoef te gaan, waar dan ook op de wereld, om me vrij te voelen. Je kunt haar niet overzien, ze toont zich slechts tot aan de horizon. De zee is geen landschap, maar een natuurkracht. Mensen kunnen haar bevaren, maar zij laat zich niet innemen. De zee behoort zichzelf toe.
Ik neem een diepe ademteug en stel me voor hoe de zeelucht het meisje in mijn buik bereikt, want ik ben er zeker van dat het een meisje is. Ik voel iets wat op liefde lijkt, maar het overstijgt wat ik eerder aanzag voor liefde. Het is een innige, allesomvattende versmelting met iets teers en kostbaars dat aan mij is toevertrouwd. Ik wil dat mijn kind aan zee geboren wordt. Zodat ze ook die onbeheersbare kracht zal ervaren en die als een vertrouwde ondertoon in haar verdere leven kan laten bestaan, zonder er bang voor te zijn. Tegen wat de zee wil en doet valt niets te beginnen, en hetzelfde geldt voor het bestaan. Als je niets denkt te kunnen beheersen, ben je vrij. Je kunt dan de wereld over reizen, zoals ik doe, je kunt voortdurend alles wat je hebt opgebouwd achterlaten en opnieuw beginnen, je kunt plannen maken en vooraf al weten dat het anders zal lopen. Mensen die jou geld en zekerheid in het vooruitzicht stellen, zolang jij doet wat zij van je verlangen, krijgen op jou geen vat.
De hele ochtend heb ik villa’s bekeken die langs de kust te huur staan. In de wintermaanden is de huur betaalbaar, maar nu het juni is en de zomer nog moet beginnen, zijn de maandhuren hoog. Een hotelkamer in Hotel Huis ter Duin, waar de Duitse, Belgische en Oostenrijkse aristocratie naar het schijnt graag verblijft, is ongetwijfeld nog begrotelijker en biedt bovendien niet de afscherming die ik zoek.
Ik heb met het idee gespeeld om de zomer door te brengen in Como, bij Milaan, waar mijn vriendin Eleonora Duse resideert. Als ik erop zou zinspelen, zou ze me uitnodigen, dat weet ik zeker. We hebben elkaar vorig jaar in Berlijn ontmoet toen ik optrad bij Frau Mendelssohn, zangeres en echtgenote van een bankier. Na het optreden hebben La Duse, zoals iedereen de Italiaanse toneelspeelster liefkozend noemt, en ik de hele avond gepraat. Ze sprak bedachtzaam, elk woord was door haar hele bloedbaan gegaan voor het werd uitgesproken. ‘Jouw dans komt van binnenuit,’ zei ze, en toen wist ik dat ze me echt gezien had. Meer nog dan praten luisterde ze naar me, met een doordringende blik op me gericht alsof ze niet alleen de woorden hoorde, maar ook de gedachten erachter.
Ik zou de zomer met haar kunnen doorbrengen, maar Como is te druk en Eleonora te bekend om daar als ongetrouwde vrouw met een dikke buik naast te lopen. Het is beter om me ergens op een stille plek te nestelen en niet te verroeren. Zoals het er nu uitziet, is dat niet in het onbetaalbare Noordwijk en zal ik verder moeten zoeken. Na de bezichtigingen ben ik via een afgang, naast Badhotel Konijnenburg, het strand op gelopen en blijven lopen tot het stil om me heen werd. Sinds ik hier sta, al minstens een kwartier, is niemand me gepasseerd. In de zee voor me zijn geen badkoetsen met kurende badgasten te zien. Er is alleen de wolkenlucht, met aan de ene kant het water en aan de andere kant de duinen. Precies zoals ik het graag heb.
Met tegenzin loop ik door het mulle zand bij de duinrand naar een smal schelpenpad dat me slingerend naar boven voert. Het pad gaat over in een trap die naar een huis hoog op het duin blijkt te leiden. Vanaf daar zal ik via de duinen wel weer een halte van de stoomtram naar het treinstation van Leiden kunnen vinden. Het huis dat opdoemt is witgepleisterd, met rode dakpannen en blauwe luiken. Die zitten allemaal dicht. Ik kijk eens goed naar het huis. Het ligt afgelegen en verscholen tussen zandduinen, helemaal aan de rand van de duinenrijen die dit dorp van Katwijk scheiden. Het heeft precies de juiste omvang; niet te klein om een bescheiden huis- houden te voeren en niet te groot om al te kostbaar te zijn.
Ik loop om het huis heen. Het heeft ramen rondom, ook naar zee, met kleine balkons op de bovenverdieping onder een puntdak. Er is een terras waar een witgeschilderde, rieten mandenstoel staat. Op de uitbouw van een serre, onder een balkon, staat in blauwe letters Villa Maria geschilderd. Ernaast is een bordje aan de voordeur bevestigd. Te huur, staat erop, net als bij de andere villa’s die ik heb bezocht.
Ik slaak een gilletje. Eronder staat wat de naam van de huisbaas moet zijn en een adres om informatie in te winnen: ‘K. de Bes, Bronckhorststraat, Noordwijk-Binnen.’ Ik ben bijgelovig genoeg om te denken dat ik hier door een of andere kracht naartoe ben geleid.
Op aanwijzingen van passanten bereik ik de Bronckhorststraat en sta ik uiteindelijk voor het huis van de familie De Bes. Een vrouw van een jaar of veertig doet open en kijkt me afwachtend aan. Als ik haar groet, eerst in het Frans en dan, nadat ze geen sjoege geeft, in het Engels, knikt ze en draait ze zich om. Niet veel later verschijnt er een man in de deuropening. Zijn huid is zo door en door zongebruind dat er een paarse gloed over ligt. ‘La maison dans la dune,’ zeg ik, ‘c’est à louer?’
In Den Haag spreekt men heel behoorlijk Frans, maar als ik naar zijn onbewogen gezicht kijk, twijfel ik.
‘Das Häuschen?’ probeer ik en zwaai in de richting van de kust. Zijn gezicht klaart wat op en hij knikt welwillend. Hij reikt achter de deur en verschijnt weer, nu met pet en sleutelbos. ‘Ik laat het u zien,’ zegt hij in gebroken Duits. Dat is natuurlijk de taal die hier met al die Duitse en Oostenrijkse kuurgasten gesproken wordt. Hij beent in een flink tempo weg, maar ik kan hem goed bijhouden. Voor we ergens afslaan, wijst hij halfslachtig in de richting die we op moeten gaan. Mijn pogingen een gesprek aan te knopen lopen op niets uit en uiteindelijk laat ik het zo. We bereiken de villa een stuk sneller dan via de weg die ik eerder ben gegaan en beklimmen het duin. De huisbaas klapt eerst alle luiken rondom het huis op de begane grond open voor hij de voordeur opent. We treden binnen in een halletje, met grijs-witte victoriaanse tegels, waar verschillende deuren op uitkomen. Als we de woonkamer in lopen blijkt het huis zo licht als ik had gehoopt. Ernaast is een ruime kamer met de serre. Het is
ingericht met smaakvolle meubels, fauteuils met licht getinte stoffen en stoelen van wit geschilderd riet, zoals je in een strandhuis zou verwachten. De grenenhouten vloer, die aan het dek van een schip doet denken, glimt van de boenwas. De deuren zijn geschilderd in gebroken wit en de deurposten lichtblauw, een tint lichter dan de luiken. De keuken kijkt uit op de duinkant en is volledig gevuld met kookgerei, theeserviezen, glazen en porseleinen borden. Ik trek een lade open en pak een botermesje met parelmoeren handvat op, waarbij ik meteen voor me zie hoe Ted een dikke laag roomboter op zijn brood smeert.
We lopen een steile trap op naar de bovenverdieping, die een badkamer en drie slaapkamers met elk twee bedden herbergt. Voldoende plek voor Ted als hij me komt bezoeken, eventuele logees en de verpleegster die ik van plan ben in te huren als de bevalling nadert. Een van de slaapkamers heeft een balkon, waar ik op ga en dan over de balustrade leun. Het kijkt rechtuit op de zee en links op de duinenrijen richting Katwijk. Het duinlandschap ademt een verstilling, alsof de heuvels zich op de ijle hoogte van een bergpartij bevinden.
Deze slaapkamer zou ik voor mezelf kiezen. Het mist nog wat sfeer, maar als ik Ted vraag wat prenten op te sturen, kan ik ze aan de muren hangen. Als we weer beneden komen, kijkt de huisbaas me afwachtend aan. ‘Sehr schön,’ zeg ik en ik vraag wat de huurprijs zou zijn voor het hele zomerseizoen. ‘Negenhonderd florijnen tot 1 november,’ zegt hij. ‘De helft te betalen bij het intrekken en de rest bij het verlaten van de woning.’ Dat is een stuk minder dan wat de andere, grotere villa’s kosten, maar nog steeds een vermogen. Ik fluit tussen mijn tanden. ‘Bij het bedrag inbegrepen zit een dame die elke dag komt koken en wassen,’ voegt hij er snel aan toe. Stiekem was ik al overtuigd, maar deze bijkomstigheid geeft de doorslag. We komen overeen dat ik het huis voor deze prijs vanaf 23 juni, een week eerder dan de maanden waarvoor ik betaal, mag betrekken.
PRODUCTIE: DANIËLLE BRONSGEEST
FRAGMENT: SUSAN SMIT | BEELD: YVETTE KULKENS
Verder lezen?
Het vervolg van hoofdstuk 1 van het nieuwe boek van Susan Smit lees je in ons extra dikke nummer 0405. Nu in de winkel. Of bestel ‘em hier online.
De beste artikelen in je mailbox? Meld je aan voor de nieuwsbrief