Schrijver Joris van Casteren:
‘Het dagboekarchief is een geweldige schat, de droom van elke schrijver’
Zijn vroegere werk als reportagejournalist komt schrijver Joris van Casteren (1976) nog altijd goed van pas. Voor zijn nieuwste boek, De mensheid zal nog van mij horen, valt dat uiteindelijk zelfs geweldig samen met de schrijver in hem. Hij stuitte op het Nationaal Dagboekarchief en dat hield hem vijf jaar lang bezig. Hij viel van zijn stoel door wat hij las.
Je begon ooit als journalist. En daarin viel je al op. Wanneer wist je dat je eigenlijk een schrijver (van boeken) was?
“Eigenlijk wist ik dat altijd al. Hoewel ik met een dichtbundel ben gedebuteerd, in 2000, en ook al drie bundelingen van literair-journalistieke verhalen op mijn naam had staan, werd Lelystad in 2008 mijn eerste echte boek. Dat boek, over mijn tragikomische nieuwbouwjeugd in een planologisch mislukte omgeving, móest worden geschreven. Niemand had nog iets met dat thema gedaan, terwijl half Nederland in vergelijkbare omgevingen opgroeit. Ik vond er een speciale vorm voor uit: een mengeling van reportage, autobiografie en geschiedschrijving. In dat boek schreef ik voor het eerst over mezelf, dat voelde als een enorme bevrijding, want de ik-vorm geeft veel meer beweegruimte. Vanaf dat moment kon en wilde ik niet anders meer.”
Voor je nieuwste boek De mensheid zal nog van mij horen stuitte je ‘bij toeval’ op het Nederlands Dagboekarchief vol getuigenissen van onbekenden. Waar zat dat toeval ‘em in?
“Iemand tipte me. Omdat die persoon mijn werk goed kent, besloot ik toch eens in dat archief te gaan kijken. Eigenlijk leek het me saai. Dagboekschrijven leek me iets uit de jaren 50, een hobby voor ambtenaren met teveel vrije tijd of verveelde huisvrouwen. Als ik had geweten wat een krankzinnige levensverhalen daar opgeslagen liggen – een geweldige schat, de droom van elke schrijver – had ik al veel eerder geprobeerd er binnen te komen.”
Hoe zijn deze dagboeken in het archief terechtgekomen? Kan elk dagboek daarvoor in aanmerking komen?
“Soms hebben de dagboekschrijvers hun dagboeken zelf gebracht. Maar vaker waren het nabestaanden die na een overlijden ineens met een hoeveelheid stoffige schriftjes opgescheept kwamen te zitten. Vaak hadden ze helemaal geen zin om dat te gaan lezen, maar weggooien was ook weer zoiets. Ze googelen en stuiten op het dagboekarchief. In alle gevallen is het overigens de wens van de dagboekschrijver zelf geweest om dat levenswerk in bewaring te geven zodat anderen het tot zich zouden kunnen nemen. In het begin namen ze alles aan, nu zijn ze wat kritischer. Omdat het is uitgegroeid tot een enorme collectie en de opslagruimte niet oneindig is.”
Werd de reportagejournalist in jou getriggerd toen je in de dagboeken dook?
“De reportagejournalist ontwaakte pas aan het einde van de rit. Toen ben ik, voor het laatste deel van het boek, gaan uitzoeken hoe de dagboeken van de negen dagboekschrijvers die ik uiteindelijk voor mijn boek heb gebruikt, in dat archief terecht zijn gekomen. Drie van de dagboekschrijvers bleken nog te leven, dat waren bizarre ontmoetingen. Van de andere zes bezocht ik de nabestaanden dan wel legatarissen, en dat waren ook weer erg aparte verhalen. In eerste instantie was ik dus vooral bezig met reconstrueren. Het was geweldig om te zien wat de negen dagboekschrijvers, die allemaal ongeveer in dezelfde periode leefden, op bepaalde momenten deden. De een bevond zich op een bepaalde dag in een homosauna in Brussel, een ander was bezig met het begraven van een dode kat, en weer een ander – een KLM-purser – probeerde bloedkoraal dat hij regelmatig uit Thailand in het vliegtuig meesmokkelde te verkopen aan een museum. Ik voelde me een soort poppenspeler. Het was fascinerend om de werkelijkheid op die manier en zoveel jaren na dato op microniveau te ontmaskeren.”
Waardoor wist je vervolgens: hier zit een boek in? En hoe zag je dat voor je?
“Dat wist ik meteen toen ik de dagboeken van Eva Koning las. Degene die mij had getipt, kende haar levensverhaal. Eva Koning pleegde in opdracht van een romanpersonage inbraken en overvallen. Haar dagboeken bestaan grotendeels uit dialogen tussen haar en dit personage, dat ze beschouwt als haar echte moeder. Ik laat het boek beginnen als ze halverwege de jaren 90 ergens in de bosjes ligt te wachten tot het rustig is om bij een apotheek in te breken. Ze had het dagboek altijd bij zich, anders kon ze niet communiceren met haar gefingeerde moeder. Toen ik ontdekte dat zich in het archief meer van dit soort levensschrijvers bevonden – mensen die niet konden bestaan zonder hun dagboek, ben ik specifiek naar die groep op zoek gegaan. In hun levens waren ze lang niet altijd zo extreem als Eva Koning maar de manie, het niet meer kunnen stoppen, het langzaam jezelf terugtrekken uit het gewone leven, komt bij allen voor. Dat aspect vormt de samenhang van het geheel.”
Wat heeft al deze dagboekschrijvers gedreven denk je? Waarom en voor wie schreven ze hun geheimen op?
“Het waren vaak wel eenlingen maar toch ook mensen die normaal functioneerden. Die soms waren getrouwd en gezinnen hadden, aan wie je van de buitenkant niets vreemds zag. Ze pasten niet goed in het leven, ze waren het er niet mee eens en kwamen in hun dagboeken in verzet. De wereld is in de loop van de 20ste eeuw als gevolg van technologisering, secularisering en mondialisering razendsnel veranderd. Ze leken geen grip meer te hebben, een dagboek biedt dan houvast. In het dagboek konden ze een orde aanbrengen die er in het gewone leven niet meer was. Bovendien wilden velen van hen precies vastleggen wat hen overkwam, in de vage hoop dat iemand in de toekomst zou kunnen lezen hoe het er in hun tijd precies aan toe was gegaan.”
Wat vond je het meest opmerkelijke wat je hebt gelezen? Ben je ook echt af en toe van je stoel gevallen?
“Dat is moeilijk kiezen, ik ben regelmatig van mijn stoel gevallen. Wat ik wel echt schokkend vond, was dat een van de dagboekschrijvers, een nogal promiscue mevrouw, op een gegeven moment met een oudere man op vakantie gaat. Die man glijdt ergens in de Elzas uit in een hotel en valt hard op zijn hoofd. In plaats van naar de dokter te gaan, zetten ze op haar aandringen de reis voort. De man begint te ijlen, geeft over en sterft de volgende dag in zijn slaap. Ze lijkt zich nauwelijks bewust van haar rol, al snel is ze met een volgende partner op pad. Wat me ook choqueerde, was dat de meneer die zich in de jaren 70 zo uitleefde in de gayscene – hij werkte in Maastricht als storingsmonteur bij de PTT – zich ten slotte tot de islam bekeert en met een moslima trouwt. Dat huwelijk heeft overigens niet lang geduurd.”
In hoeverre en op welke manier vind jij dat uit de dagboeken blijkt dat onze maatschappij ‘razendsnel verandert’?
“Met name in de jaren 70, toen de kerken massaal leegliepen, zijn de mensen nogal losgegaan. Dat was waarschijnlijk ook hard nodig, maar er kwam wat moraal en zingeving betreft niet echt iets voor in de plaats. Tel daar de technologische veranderingen bij op, en dan bedoel ik met name de digitalisering. Dat is een bekend historische narratief maar niemand wist tot op heden hoe dat nou precies uitpakte in het dagelijkse leven van gewone mensen. Ze raakten, zo constateerde ik regelmatig, door die ontwikkelingen vervreemd van het leven. Ze snappen de wereld niet meer en gaan op allerlei, soms nogal wanhopige manieren op zoek naar een invulling. Een van hen sluit zich bijvoorbeeld tijdelijk aan bij een sekte, de zoon van een ander raakt gameverslaafd, weer een ander wordt zo gek van geluidsoverlast – dreunende beats blijven hem achtervolgen – dat hij ten slotte de hand aan zichzelf slaat.”
Waarom moest dit boek er komen vind jij? Wat wil je de lezers meegeven?
“Tot ver in de 19de eeuw kon het overgrote merendeel van de mensheid niet of nauwelijks lezen en schrijven. De geschiedenis is eeuwenlang bepaald en verklaard vanuit het perspectief van machthebbers die toegang hadden tot het schrift. Wat de mensen zelf dachten en in hoeverre bekende historische ontwikkelingen invloed hadden op hun levens, was domweg onbekend. Misschien waren ze wel met volstrekt andere zaken bezig. In de 20ste eeuw is dat massaal veranderd, onder meer dankzij deze dagboekschrijvers, die pas sinds kort systematisch worden bewaard – de wetenschap was nooit in de wederwaardigheden van gewone mensen geïnteresseerd – kunnen we eindelijk een beeld krijgen van hoe het leven er echt heeft uitgezien. Dit boek laat, voor het eerst, zien wat er werkelijk in Nederland gebeurde. Het is volslagen anders dan wat je op grond van die overbekende historische gebeurtenissen zou verwachten.”
De mensheid zal nog van mij horen is zoals gezegd gebaseerd op dagboekfragmenten. Waarin vond je de vrijheid als schrijver?
“Ik citeer niet of nauwelijks uit de dagboeken. Door vijf jaar lang die honderden schriften te lezen heb ik me een extreem goed beeld kunnen vormen van de levens van deze mensen. Ik beschrijf hun gebeurtenissen vanuit mijn perspectief als auteur. Met een camera op de schouder banjer ik in retrospectief door die levens, zo moet je het zien. Ik onderbreek hun verhalen voortdurend met allerlei bespiegelingen en schakel op relevante momenten heen en weer tussen de andere levens. Daar zit heel veel vrijheid in.”
Enig idee al over een volgend project?
“Ik heb sinds een jaar dankzij mijn vriendin die inmiddels in Amerika zit een hond die in Dubai op straat is gezet. Het is een werklijn labrador, een soort turbohond die ik met de grootst mogelijke moeite in bedwang moet zien te houden. Ik ga haar verhaal uitzoeken. Zij is een trieste uitwas van een op hol geslagen consumptiemaatschappij. We kopen iets, danken het af en zadelen een ander met de gevolgen op. Enfin, ik denk dat het wel iets kan worden.”
Over het boek
Bij toeval stuit Joris van Casteren op een merkwaardig archief, gevuld met dagboeken van honderden onbekende mensen. Het blijkt vele stemmen te bevatten van ‘gewone’ Nederlanders die onvoorstelbare dingen meemaken. Het dagboek is voor hen een schuilplaats waarin ze zich terugtrekken en vervreemden van de wereld. Ze hopen op een lezer in de verre toekomst, die hun ongehoorde verhalen verder zal vertellen. Vijf jaar lang stort Van Casteren zich op de enorme hoeveelheid geschriften. Zo wordt hij meegesleurd in het waanzinnige leven van een mevrouw uit Hoofddorp die overvallen pleegt, en door een homoseksuele storingsmonteur uit Limburg die in spiegelschrift verslag doet van zijn uitspattingen. Hij maakt kennis met een KLM-purser die in Thailand kunstvoorwerpen steelt, een overspelige vrouw van een VVD-politicus, een kunstenares uit Delden die bij de Jeugdstorm zat, een vrome bouwvakker uit Zwolle die zijn buren begluurt, en talloze anderen.
De mensheid zal nog van mij horen is een overweldigende tour de force, waarin Van Casteren met zijn door verwondering en droge humor gekenmerkte schrijfstijl een ander, nog onbekend licht werpt op de jongste geschiedenis van een razendsnel veranderende maatschappij.
(De mensheid zal nog van mij horen, De Bezige Bij, € 24,99)
Over de schrijver
Joris van Casteren (1976) stond als journalist al bekend om zijn meesterlijke reportages, waarvoor hij het Gouden Pennetje ontving, toen hij in 2008 doorbrak met Lelystad, dat genomineerd werd voor de AKO Literatuurprijs. Daarna publiceerde hij onder meer de eveneens juichend ontvangen boeken Het been in de IJssel (2013, genomineerd voor de Bob den Uyl Prijs), Mensen op Mars (2016) en Moeders lichaam (2019). In 2021 verscheen Eenzaamheid (2021), een combinatie van wonderlijke anekdotes en maatschappelijke en literaire bespiegelingen waarmee hij het raadselachtige verschijnsel eenzaamheid van verschillende kanten belicht. De mensheid zal nog van mij horen, waarvoor Van Casteren talloze dagboeken uit het Nationale Dagboekarchief bestudeerde, is zijn nieuwste boek.
Foto: Stefan Vanfleteren
Zin in? Wij geven 3 exemplaren van De mensheid zal nog van mij horen weg. Kans maken? Deel je gegevens in onderstaand winformulier en wie weet. Meedoen kan t/m 18 september.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."