
Mia: 17 maanden zonder hem
Ik registreer dit verlies van decorum, maar het interesseert me niks. Ik ben te druk met heel hard janken.
Mia Luif (58) verloor haar man René (63). Hij overleed zeven maanden na de diagnose blaaskanker. Ze hadden 37 jaar een relatie en kregen samen 3 kinderen: Tom, Fien en Pelle. Mia werkt als senior communicatie adviseur bij een gemeente. In Zin schrijft ze – heen en weer springend in de tijd – over haar leven na zijn dood: ‘Ik registreer dit verlies van decorum, maar het interesseert me niks. Ik ben te druk met heel hard janken.’
“Als je het écht niet meer weet,” zegt mijn stiefvader, “dan ga je gewoon midden op de stoep zitten huilen. Dan is er altijd iemand die je helpt.” Het is 1984 als hij dat tegen me zegt. We nemen afscheid van elkaar, omdat ik in mijn eentje vier maanden door Australië ga trekken. Ik ben 18. Geen mobiele telefoon, geen internet en een minuut bellen kost tien gulden. Met terugwerkende kracht vind ik dat superstoer van mezelf.
Nu is het zo’n veertig (!) jaar later en voel ik me verre van stoer op deze grijze, natte woensdagmiddag. Ik lig namelijk languit op de weg voor mijn huis, mijn fiets ligt over me heen. Ik ben gevallen. Ik denk nog net: kán het bejaarder, voor ik zachtjes begin te snikken. Van de pijn, misschien, dat weet ik eigenlijk nog niet zo goed, maar zeker van de schrik. Een aangesnelde buurman helpt me overeind: “Ik hoorde de klap en je gegil.” (O, serieus, heb ik gegild?). Buurman vraagt me mijn armen en benen te bewegen en dat lijkt goed te gaan. “Hoe gebeurde dat nou?” vraagt hij. Afgeleid door een tas aan mijn stuur – bijna stilstand – glad – bam! Ik bedank hem en ga naar binnen. Na een halfuur merk ik dat mijn linkerarm toch best zeer doet; de adrenaline is duidelijk gezakt.
De huisarts vermoedt een breuk en stuurt me door naar het ziekenhuis. “Als je opschiet kunnen ze vandaag nog een foto maken.” Ineens voel ik tranen over mijn wangen stromen. “Niet van de pijn hoor,”zeg ik met een dikke keel, “maar hoewel het best goed gaat, sinds de dood van René, kan ik dít er blijkbaar niet bij hebben.” Ik neem een taxi naar het ziekenhuis en om 17.02 uur meld ik me bij de balie. De vrouw van dienst zegt bits dat ik morgen terug moet komen, ze zijn nu gesloten. Maar, maar, maar. Ik weet gewoon even niet hoe ik dat morgen opnieuw georganiseerd krijg. Er slaat een golf van paniek en onmacht over me heen… ik barst ter plekke in tranen uit. Nou ja zeg, er is geen houden aan! Mensen in de hal staren naar me. Ik registreer dat wel, dit verlies van decorum, maar het interesseert me niks.
Ik ben te druk met heel hard janken, compleet met snot en gierende uithalen. De baliemedewerkster schrikt er zichtbaar van. “Gaat u daar maar even zitten, ik ga even iemand voor u bellen.” Na een minuut of wat bedaar ik. Terwijl ik na zit te snikken en te schouderschokken, concludeer ik dat dit geen prettige situatie is, maar dat het ergens ook wel lekker was om weer eens full force te huilen. ’s Avonds bel ik mijn dochter en vertel dat ik een breuk in m’n elleboog heb. Hoe ik in het ziekenhuis moest huilen en toen wel geholpen werd. “Ik ben blij voor jou, hoor mam,” zegt ze. “Maar het is toch eigenlijk heel raar? Dat je eerst moest huilen voor je geholpen werd. Ze moeten op zo’n moment iedereen helpen. Tranen of niet.” Ze heeft hartstikke gelijk. Maar mijn stiefvader dus ook.
Reageren? Redactie@zin.nl
Columns teruglezen? Zin.nl/Mia