BELEEF DE TIJD VAN JE LEVEN
Wandelende pelgrim in de lente

Wandelende pelgrim in de lente

Via Brugensis

Wandelen van het Zeeuws-Vlaamse Sluis via Belgisch Brugge naar het Franse Arras is een tocht door historische en culturele tijdszones en prachtige natuur. Journalist Margreet Botter (1971) legde de bijna 200 kilometer in haar eentje af en ervoer onderweg magische momenten, buiten én binnen haarzelf.

De man die net in de plaatselijke supermarkt in z’n beste Engels en Frans tolkte tussen de caissière en mij, komt me even later achteroprijden in z’n Renault Espace. Of ik een lift wil, vraagt hij. Ik bedank vriendelijk. Waar ik naartoe moet, vraagt hij. “Uiteindelijk naar Santiago de Compostela,” antwoord ik. Hij vraagt: “Zal ik je dan even naar het station brengen? Dat is hier een kilometer of vier vandaan.” Als ik zeg dat ik niet naar het station hoef, omdat ik naar Compostela wándel, zie ik dat er een ‘ERROR’ ontstaat in z’n bovenkamer. Ik hoor hem – op z’n Frans – denken: totaal koekwous die vrouw. Hij gaat er als een speer vandoor.

Het is dag vijf van mijn wandeling over de Via Brugensis, een route die loopt van Sluis via – uiteraard – Brugge, Menen en vlak langs Lille richting Lens om te eindigen in Arras. Het is een tocht van een kleine tweehonderd kilometer (om precies te zijn 187,7), die je in tien etappes kunt opdelen. De route, onderdeel van het pelgrimspad naar Santiago de Compostela, is speciaal ontworpen om wandelaars langs cultuurhistorische bezienswaardigheden en interessante natuurgebieden te leiden, terwijl drukke wegen worden vermeden. Het maakt de Via Brugensis een afwisselende wandeltocht.

Dat begint meteen in het Zeeuws-Vlaamse Sluis. In de middeleeuwen was dit stadje met haar strategische ligging belangrijk als voorhaven van het bloeiende Brugge, twintig kilometer verderop. De overblijfselen van de middeleeuwse verdedigingswerken zijn nog steeds zichtbaar en een wandeling over de Wallen van Sluis is een feest voor de natuur- en geschiedenisliefhebber. Vanaf de toren van het Belfort van Sluis heb je een prachtig uitzicht.

Tijl Uilenspiegel

Het is acht uur ‘s ochtends als de zon achter me langzaam opkomt, terwijl ik vanuit Sluis langs de Damsche Vaart richting Brugge wandel. Ik trek mezelf met een handpontje over het water en wandel via mooie bomenlaantjes en landweggetjes bijna ongemerkt België binnen. In het grensplaatsje Hoeke loop een kleine omweg, zodat ik in het mooie kerkje Sint Jacob de Meerdere een kaarsje kan branden. Een dame uit de buurt opent er elke ochtend de poort voor mensen die op zoek zijn naar een moment van bezinning. In het stille kerkje zet ik m’n intentie voor deze eerste pelgrimsdag: verstild raken.

Door boerenland en bossen gaat het naar Damme, een stadje waar een van de Tijl Uilenspiegels het licht zag – er blijken meerdere volksverhalen met hem als karakter te zijn. In Damme is hij vooral iemand die de held speelt tegen de Spanjaarden. Het is bijzonder hoe in deze streek de Tachtigjarige Oorlog nog altijd nadreunt en hoe herinneringen daaraan levend worden gehouden in verhalen, monumentjes en beelden.

Ik strijk neer op een terras van een schattige broodjeszaak, schuin tegenover het Tijl Uilenspiegelmuseum, en bestel een broodje Damse Mokke, een heerlijk plaatselijk witschimmelkaasje.

Langs de Reie

Van Damme is het nog maar zeven kilometer naar het prachtige Brugge. Via groen, grachten en kinderkopjes loop ik langs de Reie de oude binnenstad in. Dat heeft iets magisch. Lopend word je een klein onderdeeltje van de geschiedenis. Stap voor stap verover je het plaveisel en verweeft jouw verhaal zich met de verhalen van alle mensen die je hier in de loop der eeuwen zijn voorgegaan. Ik moet denken aan de songtekst van Bram Vermeulen: “Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde, het water gaat er anders dan voorheen.”

De Grote Markt is omringd door kleurrijke gevels, restaurants en het imposante Provinciaal Hof. Alsof je in de rijke middeleeuwen bent beland waarin ieder van aanzien zich hier deed gelden. Ik bezoek het Dali-museum, slenter door kleine straatjes en merk op weg naar m’n onderkomen in het Gezellenkwartier hoe de toeristenstroom afneemt en de echte Bruggeling aan terrein wint.

Er zijn tal van overnachtingsmogelijkheden in Brugge, voor de rijken en minder bedeelden. Mijn keuze voor vandaag is gevallen op een slaapzaaltje in de St. Christopher’s Inn. Als pelgrim wil ik niet elke dag in luxe baden, maar eigenlijk val ik voor de naam van dit onderkomen. Sint Christoffel is de beschermheilige van de reiziger en de pelgrim. Voor minder dan twintig euro slaap ik met vijftien andere vrouwen in een kamer met stapelbedden met gordijntjes ervoor. Dat Gezellenkwartier is trouwens echt een aanrader. Net buiten de drukte is dit de wijk waar de locals op terrasjes bij brocante shopjes, kappers en andere middenstand een drankje doen. In plat Brugs proosten de stamgasten van het Brocante Café met me op hun mooie stad, terwijl de zon ondergaat.

Pelgrimszegen

De volgende ochtend heb ik de stad voor mezelf. Brugge ontwaakt, maar de geur van wafels moet nog komen. M’n queeste op dit vroege uur om bij de Sint Jacobskerk een stempel te halen voor in m’n pelgrimspaspoort. Als ik er aankom, arriveert er net een sympathieke krullenkop op een bakfiets. Via een kleine zijingang loodst hij me de kerk in naar het beeld van Sint Jacob. Daar vraagt hij me plotseling of ik de pelgrimszegen wil ontvangen. Ik ben overdonderd en voel tranen prikken. Deze vrolijke krullenkop blijkt Lode, de pastoor, te zijn. Daar, voor het beeld van Sint Jacob, zegent hij mij: “Mag deze tocht je brengen naar heilige grond, de ongekende diepten van je hart. Stap langzaam, zie wat je nooit zag. Open je hart voor de vergezichten van hoop, inzichten in je onderscheiding. Gooi ballast van je af: onvruchtbare afhankelijkheid, foute keuzes of nijpende kwetsuren. Ontmoet tochtgenoten, hernieuw je verbondenheid met de universele mensenfamilie, met heel de schepping. En mag God, de Bron van alle leven, je Gids zijn, je vreugde schenken op je levensweg.” Ik ben diep geroerd door dit plechtige moment. Het is alsof m’n pelgrimstocht nu pas echt begint! Als ik aangeef dat ik na vandaag nog geen overnachtingsplekken heb, spreekt Lode ter plekke zijn netwerk aan. Binnen no time heb ik per mail een uitnodiging. Lichter dan daarvoor stap ik het mooie Brugge uit. Het wordt stil in me als ik de stad verruil voor de bossen.

Bij de nonnen

Het is maar een paar uur naar de Priorij Bethanië, waar ik vannacht bij de nonnen slaap. Bij het kloosterleven denk ik aan soberheid, een tochtig kamertje, een hard bed… Maar mijn onderkomen bestaat uit een enorme ruimte met wastafel, radiator en een heerlijk bed. De enige soberheid bestaat eruit dat ik hier word geacht zwijgend te verblijven.

Ik besluit me helemaal onder te dompelen in het kloosterverblijf en bezoek de vesper en de vigilie, waar ik voluit meezing. Mijn wekker gaat om half zeven, zodat ik bij het eerste gebed kan zijn. Drie kwartier zit ik in stilte op een knielbankje, samen met de zes zusters van de priorij. Meteen daarna is de morgenviering met een priester die in plaats van de h soms een g zegt, wat een groot Rowan Atkinson in Four Weddings and a Funeral-gehalte heeft. Het lijkt niemand op te vallen.

Poepende hond

De stilte heeft me goed gedaan en zorgt ervoor dat de reis naar binnen gemakkelijker gaat. De landweggetjes waarlangs ik deze dag loop, zijn soms wat saai, de bospaden aangenaam. Naarmate de dag vordert, wordt de wereld stiller. Het voelt alsof de zon is verduisterd. De lucht is zwaar, dreigend, zonder dat er regen komt. Huizen lijken verlaten op blaffende honden na. In Lichtervelde staat een Jakob de Meerdere kerk waar ik een kaarsje brand bij Sint Margaretha. De laatste kilometers begint het alsnog te miezeren en verdwaal ik op een groot industrieterrein waar ergens m’n gastvrouw van die dag op me wacht. Ze heeft me spontaan haar huis aangeboden na de oproep van pastoor Lode. We praten lang over het leven, religie en kerken. Een bijzondere ontmoeting.

Priester Luc, die me de volgende dag een stempel zal geven, neemt me met z’n blindengeleidehond-in-opleiding mee naar de kerk. Terwijl hij me uitleg geeft over het mooie Sint-Jacobs-raam, poept de hond tot Lucs grote schaamte precies op het tapijtje voor de eerste rij stoelen. “Hier hangt tijdens de volgende mis de authentieke geur van rijke stinkers,” grap ik en priester Luc lacht een beetje betrapt.

Dobry den

Op naar Gits gaat het, via kleine landweggetjes waarlangs op de akkers wordt gewerkt door Oost-Europeanen. “Dobry den,” groeten ze, en ik moet drie keer luisteren naar wat ze zeggen, denkend dat het een van de vele Vlaamse dialecten is waarin ze spreken.

Je denkt wel dat ze Vlaams-Nederlands spreken in België, maar onder elkaar zijn ze niet te volgen. Ook mij verstaan ze doorgaans niet meteen. In Gits blijkt de kerk net leeg te lopen met begrafenisgasten. Ik wil ze niet storen in hun verdriet dus loop ik de tegenovergelegen kroeg binnen. Die zit barstensvol met bier en wijn drinkende begrafenisgasten. Van de begrafenis naar de kroeg. Ik vind het wel mooi. Het is een lawaai van jewelste, maar als ik binnenloop, valt de hele kroeg stil. ‘t Is een vreemd’ling zeker… Ik groet niemand in het bijzonder en houd de deur open voor een vertrekkende wankelende klant. Goed volk, hoor je de gasten denken. De gesprekken worden hervat. Als ik even later de kerk betreed, is het er stil. Ik loop er langs heiligenbeelden met hun namen eronder, een goede oefening voor dit protestants opgevoede mens.

In dit deel van België hebben herinneringen aan de Tachtigjarige oorlog langzaam plaatsgemaakt voor herinneringen aan de Eerste Wereldoorlog. Gits is zwaar getroffen destijds en de (lit)tekenen daarvan worden vers gehouden. Bijzonder dat een oorlog die aan ons voorbijging zo dichtbij en zo gruwelijk was.

In het volgende stadje Roeselare hangt de geur van grootmoeders soep. Dat is precies de liefdevolle sfeer waarin ik deze avond word opgenomen bij een echtpaar dat hun huis openstelt voor pelgrims. Ze bieden gastvrijheid waarvan ik verlegen word, met goede gesprekken, een heerlijk maal, een fantastische kamer en een schone was. Als wandelaar kun je voor overnachtingen ook kiezen voor hotels, B&B’s of Vrienden op de Fiets, die tot in Frankrijk beschikbaar zijn, maar voor een eenzame pelgrim als ik is het vaak fijner om aanspraak te krijgen van pelgrims voor pelgrims dan slapen in een anoniem hotel.

Fleur de lys

In vier dagen tijd ben ik door België gelopen en met elke stap ben ik een beetje verliefder geworden op dit land. Er hangt een sfeer van onbezorgdheid en laissez-faire die me wel aanstaat. In de dorpjes ervaar ik eerst wantrouwen, totdat ik aan de praat raak en alle terughoudendheid wegvalt. Ik ervaar het ook de volgende dag als ik me opwarm aan een kop koffie in een dorpskroeg, die spontaan door een van de stamgasten wordt betaald als hij van mijn avontuur hoort.

In stilte zonder getuigen verlaat ik – een beetje weemoedig – België, terwijl ik de Leie oversteek. In m’n routeboekje lees ik dat die Leie de naam heeft gegeven aan de ‘fleur de lys’, de gele lis (of iris) die er rijkelijk bloeide, het symbool van Franse koningen. De lys werd uiteindelijk de ‘lelie’.

In het niemandsland van het grensgebied denk ik na over de wens die iemand me vooraf meegaf: “Dat je mag vinden wat je zoekt.” Ik denk dat ik niet zoek, ik denk dat ik wil ‘zijn’; in het hier en nu met alles wat er op m’n pad komt. Hoe verhoud ik me tot dat alles? Kan ik ontvangen wat zich aandient en wat heb ik daarin te geven? Het zijn gedachtenvlagen die zich aandienen tussen mijn stappen door. Vanavond is dat ‘zijn’ bij nieuwe pelgrimsvrienden in Wasquehal, net boven Lille – waarvan ik pas nu weet dat dat hetzelfde is als Rijsel. De route loopt net om het mooie Lille heen, maar het is makkelijk om even een trein te pakken naar het oude centrum en daar een slaapplek te zoeken.

Noodrantsoen

In Frankrijk had ik gehoopt op het bourgondische leven, maar dat valt tegen. Wandelen, eetwensen en restaurants komen slechts zelden op het juiste moment samen en vraagt een zorgvuldige planning, die ik steeds vergeet te maken. Lunchen kan tussen twaalf en twee. Dineren tussen zeven en negen. Meer dan eens ben ik te vroeg of te laat en eindig ik met een noodrantsoen uit de supermarkt: nootjes, chocola en brood met een olijfoliedip. Zo ook op dag zes van mijn tocht, als ik na een lange dag aanbel bij een gîte in Bouvines, een stadje dat in 1214 het strijdtoneel was in een enorm gevecht, en waar sindsdien weinig is gebeurd. De restaurants zijn gesloten op doordeweekse avonden en de twee winkeltjes die open zijn, verkopen geen voedsel. Ik mis het Belgische leven, waar in elk gehucht een dorpskroeg is. Ik had gedacht dat dat in Frankrijk niet anders zou zijn. Voor vanavond breek ik noodgedwongen m’n noodrantsoen aan met een wijntje van de meelij hebbende eigenares van de gîte.

Ze staat er de volgende ochtend op dat ze me per auto op de route afzet. De kerken op mijn pad vandaag zijn allemaal gesloten. Mijn tempel is de natuur. Die ontwaakt op deze vroege ochtend in de opkomende zon. Kwetterende vogeltjes van allerlei pluimage: winterkoninkjes, groenlingen, roodborstjes en zelfs twee ijsvogeltjes die met hun blauwe kontjes voorbijflitsen.

Parijs-Roubaix

Eens per jaar staan in het gebied dat ik vandaag doorkruis de dorpjes een half uur op z’n kop als de renners van de beroemde wielertocht Parijs-Roubaix hier langskomen. Ik loop de wandelversie van de wedstrijd met af en toe een modderig origineel kasseienweggetje waar je zelfs wandelend je kaken moet opbinden om geen tanden te verliezen. Nog meer respect voor Mathieu van der Poel, die hier vorige zomer zo schitterend won. Niets van die glorie nu. Op de kasseien groeit gras en de plaatselijke oudjes verzamelen zich in een dorpswinkeltje dat ook drinken schenkt. De filterkoffie is er zo sterk dat alleen bij de geur m’n hartkleppen al op hol slaan.

Omdat m’n noodvoorraad eten op is, neem ik een paar uur later de tijd voor een warme lunch in een restaurant dat wél open is. Het stokbrood dat ik daarvóór kocht, staat de hele dag enorm Frans te zijn aan de zijkant van m’n rugzak. Een voorbijrijdende vrouw met paarlen in haar oren draait het raampje van haar Mercedes open en vraagt of ik de camino loop. “Que courage,” wat een moed, zegt ze. Ik denk: d’r is niks moedigs aan. Als er iets makkelijk is, dan is het pelgrimeren. Een dag lang de ene voet voor de andere zetten tot je op de plek bent waar je slapen zult.

Verder lezen?

Lees het vervolg van Margreets Pelgrimsverhaal in ons extra dikke lentenummer Zin 4/5. Nu in de winkel. Of bestel ‘em hier online.

Tekst en foto’s Margreet Botter