Rick de Leeuw ontmoet Ted Bransen
Rick: “In mijn overzichtelijke wereld bestaat er een helder onderscheid tussen dansers en drinkers, en ik ben geen danser. Pas als ik iets gedronken heb, komt de danser in mij schuchter los. Nuchtere dansers zijn voor mij bijzondere mensen. Ted Brandsen is een bijzonder mens.”
Ted Brandsen (1959) is directeur van Het Nationale Ballet. Onder zijn leiding groeide het uit tot een dansgezelschap van wereldklasse. Een gesprek over ambitie, grote dromen en korte benen.
Ted Brandsen: “Ik was 17 toen ik voor het eerst een balletvoorstelling zag. Alexandra Radius en Han Ebbelaar, in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Ik vond het fascinerend, maar voelde geen enkele ambitie om zelf te gaan dansen. Ik zat in mijn eindexamens, en zou een jaar in Amerika gaan studeren. En daarna naar de Universiteit van Amsterdam voor niet-westerse sociologie, dat was mijn plan. Op zo’n Amerikaanse universiteit doe je meerdere studierichtingen tegelijk, zelf moet je daar een coherent verhaal van zien te smeden. Ik had gekozen voor Amerikaanse koloniale geschiedenis, politieke sociologie, Engelse literatuurgeschiedenis en toneel. Weinig samenhangend, geef ik toe. Een Amerikaanse vriendin die ik daar had leren kennen studeerde wiskunde maar had als hoofdvak ballet. Ook geen logische combinatie; van haar ouders moest ze eerst haar universiteitsdiploma halen voor ze professioneel mocht gaan dansen. Op een feestje zag ze me dansen, en ik moet eerlijk zeggen: ik sloofde me die avond nogal uit op de dansvloer. Ze vroeg me of ik eens mee naar de balletles wilde. ‘You can move, so let’s go!’ Een compliment opent vele deuren, dus veel aansporing had ik niet nodig.”
You’ve got it
“Vanaf het eerste moment vond ik het geweldig. Na afloop van die les kwam de docent naar me toe. ‘You’re good,’ zei hij enthousiast, ‘you’ve got it!’ Ik was 18, eigenlijk al veel te oud. ‘But if you really want, you can still make it.’ Zelf was hij ook pas op latere leeftijd met ballet begonnen, en hij had toch nog een aardige carrière weten op te bouwen. Ik vond de gedachte enorm opwindend. Studeren kan altijd nog, besliste ik. Als het niks werd kon ik alsnog naar de universiteit. Maar eigenlijk was ik er heilig van overtuigd dat het me zou lukken, twijfel heb ik geen moment gekend. Ik heb onmiddellijk mijn ouders gebeld. ‘Mama, papa, eindelijk weet ik wat ik ga doen, ik ga professioneel balletdanser worden!’ Mijn vader is een rustige man, dus hij reageerde heel droog en zei dat het misschien beter was als ik over een paar uur nog eens terug zou bellen omdat het in Nederland vier uur in de nacht was. In mijn enthousiasme had ik daar totaal niet bij stilgestaan. Ik was de eerste van onze familie die naar de universiteit zou gaan, dus mijn vader was even teleurgesteld. Maar hij draaide snel bij, want deep down stond hij zelf ook graag op de bühne. Hij zat bij het amateurtoneel waar zijn vader, mijn opa, de regisseur was. Een aardige man maar streng, erg old school. Zo’n erudiete heer in een grijs pak met een sigaar, heel gereserveerd. Mijn andere opa was veel extraverter, maar van ballet moest hij niets hebben. Tot hij me een keer zag in een voorstelling. ‘Nu snap ik het,’ lachte hij, ‘je mag de hele tijd die mooie meiden lekker optillen!’ Dat ik niet op meisjes viel, had hij niet in de gaten. Dat was nooit bij hem opgekomen.”
Geschenk uit de hemel
“Mijn plan was simpel: verhuizen naar New York, een paar jaar ballet studeren en wereldberoemd worden. De praktijk bleek echter iets ingewikkelder. Zonder beurs en studentenvisum was New York volstrekt onbereikbaar, en een lange reeks afwijzingen volgde. Uiteindelijk werd ik na veel wikken en wegen bij de Scapino Dansacademie in Amsterdam aangenomen, en zelfs daar waren lang niet alle leraren overtuigd van mijn talenten en capaciteiten. In het eerste jaar op school kreeg ik te horen dat ik te korte benen had en dat het toch al niets met mij zou worden omdat ik veel te oud begonnen was. Het was niet bepaald inspirerend te noemen maar van huis uit ben ik een doorzetter, dus ik werkte hard en was ambitieus.
Tijdens mijn eindexamenjaar deed ik auditie bij Het Nationale Ballet. Ze vonden me goed, maar twijfelden lang of ik goed genóeg zou zijn. Na maanden van onzekerheid kreeg ik op een zaterdag, in juni het beslissende telefoontje: Rudi van Dantzig had me zien dansen en was bereid me een contract aan te bieden. Na alle momenten van wanhoop, twijfel en berusting kwam dat als een geschenk uit de hemel. Ik mocht de volgende maandagochtend al naar de Stadsschouwburg komen om te tekenen. Meteen daarna moest ik door naar school. Onze hoofdlerares ballet had als solist bij Het Nationale Ballet gedanst en ze vond mij helemaal niks. Dat had ze meerdere keren heel duidelijk en ten overstaan van de hele klas laten blijken. Dus toen ik binnenkwam in mijn gewone kleren en mijn leren jack, viel ze naar me uit: ‘Wat denk je wel, Ted Brandsen, over twee weken is het examen en je komt hier veel te laat zo even binnen sloffen. Met zo’n instelling ga jij het écht niet redden!’ Ik hoorde haar onbewogen aan, en toen ze uitgeraasd was, antwoordde ik droogjes dat ik zojuist mijn contract bij Het Nationale Ballet getekend had en daar de volgende dag ging beginnen. Even was het doodstil, en toen begon de hele klas voor me te juichen. Heerlijk! Dat zijn mooie momenten in een mensenleven.”
We rookten, we dronken, we dansten
“Toen ik jong was, accepteerde ik mijn lichaam als iets vanzelfsprekends. Het was er altijd en het functioneerde. Punt. Zo dachten alle dansers er trouwens over. We rookten, we dronken, we dansten. Een zalige logica. Ik heb weleens een hele nacht doorgehaald om meteen vanuit de club naar het theater te gaan en daar een fantastische doorloop te dansen. Achteraf was ik wel twee dagen kapot maar dat nam ik graag op de koop toe. Ik ben blij dat dansers tegenwoordig veel beter voor zichzelf zorgen, maar dansers zijn nog altijd geen lieverdjes, we zijn artiesten. Daarin verschillen we van topsporters, wij moeten af en toe wat meemaken om op de scène iets te vertellen te hebben. We moeten levensecht kunnen dansen, dus moeten we het leven echt kennen om het overtuigend te kunnen dansen. Toch?
Al na een paar jaar merkte ik dat dansen alléén voor mij niet bevredigend genoeg was. Als danser ben je het instrument van iemand anders. De choreograaf kneedt zijn dansers tot ze zíjn verhaal vertellen. En wat ik het moeilijkste vond, was de routine. Alles wordt voor je bedacht en beslist. Zo was ik absoluut niet opgevoed, ik was gewend om zelf na te denken en zelf initiatieven te nemen. Dus al snel begon ik na te denken over wat ik binnen de danswereld nog meer kon doen. Ik had toen al aanvaard dat ik geen wereldster zou worden. Mijn plafond had ik bereikt en ik draaide goed mee, maar die gedroomde internationale carrière zat er helaas voor mij niet in. Gaandeweg was ik me voor choreografie gaan interesseren en na tien jaar te hebben gedanst, was het genoeg geweest. Er bleek een afvloeiingsregeling te zijn waarbij ik een tijdlang een klein deel van mijn inkomen kon behouden. Ik heb kaartjes geprint met ‘Ted Brandsen, choreograaf’, boekjes en video’s gemaakt met portfolio’s die ik naar minstens vijftig gezelschappen heb gestuurd. Ik kreeg drie antwoorden: we zijn niet geïnteresseerd, here is your video back en we bellen nog. In die periode heb ik serieus overwogen om in een boekhandel te gaan werken. Ik had het even helemaal gehad met die danswereld, down and out.”
TEKST: RICK DE LEEUW | BEELD: JACQUELINE DE HAAS
De rest van het interview lezen? Haal de nieuwste Zin hier!