Hoe brei je jasjes voor Andalusische zwerfhonden?
Renate Dorrestein zoekt het uit
Renate Dorrestein (1954) schrijft in iedere Zin waar een vrouw zoal tegenaan loopt – tegenwoordig vooral zichzelf.
Verzoek
Hoe brei je ook alweer een beer? vroeg ik me laatst af. Ik wist dat ik dat vroeger op school in de handwerkles had geleerd maar de details kon ik niet meer terughalen. Gelukkig was het ook helemaal niet de bedoeling dat ik een beer ging breien, ik moest jasjes voor Andalusische zwerfhonden breien. Dat was althans het verzoek van een jong vriendinnetje van me met een groot hart voor zielige dieren.
Sloeberig
Sinds ze jarenlang elke dag na schooltijd tegenover mij aan mijn bureau schoof om ‘ook een boek te schrijven’, heeft ze een ongebreideld geloof in mijn vaardigheden op elk denkbaar gebied. Dat vlijt mij. Ik kan wel bescheiden doen maar waarom zou ik? Zoveel mensen lopen er nu ook weer niet op deze planeet rond die denken dat ik alles weet en kan. Ik kon dus onder geen beding tegen haar zeggen dat ik geen flauw idee had hoe je jasjes voor Andalusische zwerfhonden breit. Daarom merkte ik listig op dat Andalusische zwerfhonden misschien helemaal geen jasjes nodig hadden gezien het klimaat ter plekke. “Maar ze zitten in van die sloeberige sheltertjes!” was het wanhopige antwoord. Ja, nee, oké dan. Dat was het moment waarop me inviel dat ik ooit iemand ben geweest die nota bene een hele beer heeft gebreid. Dus kom op zeg, hoe moeilijk kon zo’n lullig hondenjasje zijn? Dat zou ik haar in een wip leren.
Stropdasles
Kennisoverdracht tussen oud en jong is zoiets prachtigs. Het kan zelfs iets ontroerends hebben. Toen mijn man de jonge zoon van een overleden vriend demonstreerde hoe je een stropdas strikt, en ik die twee samen voor de spiegel zag staan – dat vaderloze knulletje geleund tegen de borst van mijn man die geduldig voordeed dat de ene flap er eerst nog een keer omheen moest en dáárna pas eronderdoor – stond ik er bijna bij te huilen.
Niks aan
Het nut van grote mensen werd mij op dat ogenblik volstrekt duidelijk. Dus vooruit. Ik pakte een vel papier en begon een ontwerp voor Andalusische zwerfhondenjasjes te schetsen. Dat deed ik op basis van een trui die ik ooit zelf geproduceerd had: een vierkant als voorpand, een vierkant als achterpand en twee vierkanten die je moest dubbelvouwen voor de mouwen. “Maar een hond heeft een heel ander model,” zei het kleine eigenwijsje. “Hier moet het schuin en daar moet het taps toelopen, dus we moeten een hoop steken minderen.” Heen en weer geslingerd tussen opluchting en verontwaardiging zei ik: “Dus je weet precies hoe het moet?” Ze knikte. “Er is niks aan,” zei ze. “Ik leer het je wel, hoor.”