‘Maar dat is mevrouw Dórrestein’
Als eerbetoon een column van Renate Dorrestein
Renate Dorrestein (1954) was van 2013 tot haar overlijden in 2018 columniste van Zin. Als eerbetoon aan Nederlands liefste en grappigste schrijver plaatsen we de komende weken elke dag een column van Renate.
Selfie
Tegenover me in de trein zat een mevrouw me borend aan te kijken. Na een tijdje vroeg ze: “Gebeurt het weleens dat mensen u herkennen?” Ik antwoordde: “Zoals u ziet.” Vervolgens wilde ze weten of ik dat niet vervelend vond. Dat vragen mensen gek genoeg bijna altijd, alsof het dan nog mogelijk is om te zeggen: “Ontzettend vervelend, inderdaad, kijkt u alstublieft vóór u.” Je kunt alleen maar zonnig kraaien: “Nee, hoor, ik vind het hartstikke leuk.” En dat is het natuurlijk ook. Schrijvers zijn niet zoals politici of soapsterren elke dag met hun hoofd op tv, wij worden niet tot vervelens toe door vreemden aangeklampt die met ons op een selfie willen. Als iemand ons al herkent, is dat een lezer of lezeres, per definitie dus een zielsverwant.
Compliment
Het valt me nu al dertig jaar op dat deze mensen louter aardige dingen zeggen, zoals “Ik heb een heleboel van uw boeken gelezen” of “Dank u wel voor al het leesplezier.” Het is fijn om een compliment of een blijk van waardering te krijgen, en daarom zijn zulke ontmoetingen eerder een voorrecht dan dat ze hinderlijk zouden zijn. Maar laatst raakte ik er toch een beetje door van slag. De situatie was als volgt. Ik had een vriendin naar de trein gebracht en merkte pas bij het wegrijden dat ik me per op een nieuw aangelegde busbaan op het stationsplein bevond. Aan het einde ervan stond een politieagente me met opgeheven hand op te wachten. Ik putte me uit in lamlendige excuses, maar ze was niet te vermurwen: dat werd een bekeuring. Terwijl zij bezig was om de gegevens van mijn rijbewijs over te nemen, kwamen er twee dames aangewandeld. Ze wilden de agente de weg vragen, maar die had daar geen tijd voor. “U ziet toch dat ik iemand aan het bekeuren ben?”
Schaamte
Onwillekeurig wierpen de vrouwen een blik door mijn open autoraampje. Meteen hieven ze hun armen ten hemel en riepen verontwaardigd uit: “Maar dat is mevrouw Dórrestein.” De oudste voegde daar nog aan toe: “Ik heb al haar boeken thuis in de kast! Dat kunt u niet maken, hoor.” De agente was zichtbaar in verlegenheid gebracht. Na een moment mompelde ze: “Nou ja, in dát geval…” en gaf me mijn rijbewijs terug. “Merci, dames,” riep ik, terwijl ik er met vol gas vandoor spoot. Wat een fijne lezeressen had ik toch. Toen dacht ik aan de duistere manier waarop die smeris had gezegd: “In dát geval…” Wat voor een geval bedoelde ze? En opeens schaamde ik me, op een ingewikkelde, onbenoembare, maar onmiskenbare wijze.
Deze column verscheen eerder in Zin 02- 2015
Foto: Merlijn Doomernik