‘Zijn we alleen, dan is hij soms flink in de war, vooral bij het ontwaken’
De man van Annemarie Oster is geleidelijk veranderd in de jongen die hij ooit moet zijn geweest
Schrijver en actrice Annemarie Oster (1942) draagt de zorg voor haar man, die lijdt aan vasculair parkinsonisme. In Zin schrijft ze over de lasten maar ook over de lusten, als die zich voordoen. Deze keer is ze gepromoveerd tot directrice van een mini-hospitaal. Met één lievelingspatiënt.
Halve kracht
Mijn bestaan in het huis waarin ik me ooit bij mijn geliefde heb gevoegd, is drastisch veranderd. Om maar te zwijgen van dat van die geliefde zelf. En van zijn houding. Wat een verschil met de manier waarop hij vroeger in het leven stond. Stond, ja! En liep, tenniste, fietste, beminde, een lekkere vent was.
Nu brengt hij, inmiddels lieve vent, zijn dagen zittend, liggend, onafgebroken kranten lezend door. Fysiek leeft hij op halve, nee, minder dan op halve kracht. Toch ziet hij er in zijn sta-op-stoel niet uit als een ‘schim van zichzelf’ noch als een ‘hologige patiënt’ – hij verorbert alles wat hem wordt voorgezet –, maar eerder als een gedistingeerde oude heer die een middagdutje doet. Ook verbaal blaast hij zijn partijtje mee, zeker met vrienden op bezoek.
In de war
Maar zijn wij alleen, dan is hij soms flink in de war, vooral bij het ontwaken: “Pak je dat blauwe jasje? Ik moet naar college.”
“Maar liefje, je bent met pensioen.”
“O ja.”
En voor het slapen gaan: “Hoe ben ik hier terechtgekomen?” “Je bent thuis.”
“O ja.”
Hoofdbewoner
Ooit was hij hier de hoofdbewoner, degene die het voor het zeggen had, gewoon omdat hij de hoofdbewoner was. Degene die de rekeningen betaalde, heen en weer fietste naar kantoor of de tennisbaan, de auto naar de garage bracht, naar filmdocumentaires ging met vrienden, kortom, de deur uitging wanneer hem dat uitkwam. Nu kan hij geen kant meer op: “Ik moet straks even naar buiten, naar dat winkeltje aan de overkant. Om een kaart te kopen van dit gebied.”
“Welk gebied?”
“Nou, waar we nu zijn.”
“Maar liefje, we zijn in Amsterdam.”
“O ja, dat zeg jij steeds.”
Pesterijtjes
Eenmaal gepensioneerd, bleef hij de baas, bemoeide zich te veel naar mijn smaak met het huishouden, ging steeds minder de deur uit. En – moet me van het hart – bepaalde de sfeer in huis. Meestal was alles pais en vree, maar wat kon hij af en toe vervelend zijn. Ik ook, maar altijd als reactie op zijn studentikoze pesterijtjes.
Achteraf denk ik – eigenlijk wist ik het wel, maar kon ik het niet geloven – dat hij me plaagde om me klein te houden, opdat ik mijn ‘kop niet boven het maaiveld’ uit zou steken. Nu waait er een andere wind, gepromoveerd als ik ben tot directrice van ons mini-hospitaal. Met één lievelingspatiënt.
Op de schoorsteenschouw staat een foto, van hem als 8-jarige. Ik kan er bijna niet naar kijken, zo zachtaardig en introvert is die oogopslag, zo kwetsbaar dat aarzelende lachje. Sinds zijn ziekte is mijn man geleidelijk veranderd in de jongen die hij ooit moet zijn geweest. Is geweest. Is.
De columns van Annemarie Oster lees je in Zin. Nu in de winkel of online te bestellen.