BELEEF DE TIJD VAN JE LEVEN
‘Je geest haperde steeds meer, maar je lijf bleef sterk’

‘Je geest haperde steeds meer, maar je lijf bleef sterk’

Mantelzorgen in quarantaine Aflevering 17: De cirkel van het leven

Corrie Verkerk (1957) is zzp’er, woont in Amsterdam en schrijft geregeld voor Zin. Haar moeder woonde in Vorden en was dementerend. Omdat verzorgenden niet langer konden komen, ging Corrie bij haar moeder in quarantaine. Zwaar, maar óók onvergetelijk. Corrie deelde hun dagelijks lief en leed met ons. Dit keer doet ze dat (voorlopig) voor het eennalaatst.

Afscheid

Het is een paar minuten over half negen, maandagavond, thuis in Amsterdam. Exact een week nadat jij, mijn allerliefste moeder, letterlijk in mijn armen je laatste adem uitblies. De cirkel is rond en ik mocht er bij zijn, heel close, intiem. En in jouw/ons eigen huisje, samen met dierbare vrienden. Niet opgesloten in een verpleeghuis, alleen, waar we beiden altijd zo bang voor waren… Je geest haperde steeds meer, maar je lijf bleef sterk. Een echte ‘ouwe taaie’. Ondanks de voortschrijdende  dementie – wat een kloteziekte is dat toch – kon je nog gevat uit de hoek komen. Zat ik met een vriend midden in een nogal deprimerend gesprek over magere ZZP-inkomsten, sloeg je ineens je ogen open en zei je gedecideerd: “Kind, hoe vaak heb ik het niet tegen je gezegd: je gaat veel te slordig met je geld om. Luister naar je moeder.”

Blijf je slapen?

Elke avond, als je net in bed was geholpen, zei ik: “Weet je wat jij bent? De allerliefste moeder van de hele wereld.”
“Nouuu,” klonk het dan met enige scepsis. “Dat valt nog wel mee. En van wie dan…?”
“Blijf nog maar lang bij me, hè mam. Beloof je dat?”
”Ik doe mijn best!” klonk het vanonder de dekens vandaan.
Dat heb je gedaan. Je best. Ontzettend je best. En, ondanks dat je me soms aansprak met ‘mevrouw’ of ‘zuster’ wist je bijna altijd drommels goed wie ik was én dat ik bij je was.
“Cor! Corrie!! Waar ben je?!?”
“Hier mam,” zei ik dan, terwijl ik door je prachtige witte haren streek. “Weet je wel hoeveel ik van je hou?”
“Je moest eens weten hoeveel ik van jou hou, kind. Blijf je bij me slapen?”
“Dat doe ik toch al, schat. Al heel lang. Elke avond hè.”
“Oh, wat heerlijk! En weet je wat: je moeder is zo trots op je!”

De laatste fase

Ik had deze column, na de lockdown, zo graag willen besluiten met een happy end. Dat je na die intensieve opgeslotenheid tijdens corona – waarin we met z’n tweetjes toch ook heel eenzaam konden zijn – weer gezellig met mij het dorp in zou kunnen gaan en naar het ‘damesclubje’ van de dagopvang. De drempels waarmee ik je  makkelijker met de intens zware, nieuwe zit/rolstoel naar buiten kon rijden waren al besteld. We zouden net beginnen met ‘mondkapjesoefening’. Zonder zo’n lap voor het gezicht mocht je de taxi immers niet in. Dat ding had je vermoedelijk, mam, resoluut van je gezicht getrokken.

En ik? Ik ging inmiddels alweer wat vaker naar Amsterdam en zou – als het ‘clubdag’ was – ook weer lekker naar het Vordense terras en vrienden kunnen. Het klonk allemaal zo perfect. Tsja…
Een paar dagen voordat je er tussenuit kneep kreeg je ineens een ongelooflijke wegtrekker. Samen met oppas Ninke toeterden we in je oor: “Willy!! Mam!!”
Geen reactie. Paniek. “Dit kan weleens de laatst fase zijn,” zei de met spoed opgetrommelde dokter. Maar ach, je had ons al vaker voor verrassingen doen staan. En ja hoor, twee uurtjes later sloeg je ineens je ogen open en keek enigszins verwonderd om je heen.

Corrie verkerkFolders voorlezen

“Zal ik aan je bed blijven zitten?”
“Nou, dat hoeft niet hoor.”
“Pfff, je hebt ons wel laten schrikken.”
“Hoezo? I am very honger hoor. En een flesje limonade!”
Het duurde niet lang of je knabbelde weer vrolijk van je barbecueworstjes, dronk een glaasje cola (ja, allemaal niet gezond, ik weet het) en sabbelde – als dessert – aan een waterijsje: “Hmm. Zalig!”
“Wil je nog iets?”
“Ja, een goed boek.”
Maar zelf lezen, dat was allang geen optie meer.
“Zal ik je een stukje voorlezen?”
“O, dat zou ik fijn vinden.”
Uiteindelijk werden het de folders van de Albert Heijn en de Aldi. Want een heel verhaal, dat kwam niet meer binnen. “Kunnen we iets lekkers uitzoeken voor volgende week. Als het zo warm wordt en we naar de tuin gaan.”
“Ik begrijp het niet, kind. Maar als jij het goed vindt…”

Hoop hou je altijd

De volgende dag zei je weinig. Je ogen waren opengesperd, gericht op iets dat ik niet kon zien. Op mijn laptop zette ik een concert op, een ode aan de Surinaamse megaster Lieve Hugo, in het Concertgebouw. Op Surinaamse muziek reageerde je  bijna altijd. Nu niet.
“Kijk, je wel mam?”
“Natuurlijk, kind.”
Maar die blik, in de verte, bleef.
Zaterdagavond had je ineens 39 graden koorts. Gvd, ik had toch geen corona meegebracht uit Amsterdam, waar ik net was geweest?  Nee, zei de dokter. Gelukkig! Je reageerde niet goed op je antibiotica. Een infectie – de zoveelste alweer – die je blaas plaagde, spreidde zich uit. Maar de met grote spoed afgehaalde nieuwe pillen leken te werken. De temperatuur daalde. ’s Nachts rond half vijf stond ik nog met de thermometer aan je bedje. En opnieuw leek het beter te gaan. Hoop? Ja, hoop hou je altijd, tot het laatste moment. Dat moment was nabijer dan ik kon vermoeden. In de ochtend voelde je klam en gaf de thermometer ineens 39,4 aan.

Nu was het definitief: ”Ze is stervende,” zei de dokter. Geen pijn, niet benauwd, maar wel weer met je mondje en die ogen open. Onbereikbaar. Ik hield je in mijn armen, natte je lippen met de ijsjes die ik voor de warme dagen had gekocht, deed een washandje met water in je mond waarop je kon sabbelen. Geen pillen meer, geen eten. Daar zou je maar in kunnen stikken. Er kwamen vrienden, die bij me bleven. En een paar minuten na half negen zei een van hen. “Cor, ik denk dat je moet komen.”

Een goed leven

Ze deed een kuchje, ik nam haar in mijn armen, duwde mijn hoofd tegen het hare en fluisterde dat ik er vrede mee had als zij datzelfde voelde. Nog geen twee seconden later vertrok ze. Hopelijk naar al die mensen waar ze de laatste maanden zo naar verlangde en om riep: Adri, haar man en mijn vader, haar zussen Ria en Nolly, haar ‘kleine broertje’ Toon die – kort nadat ik deze column begon – in het verpleeghuis aan Corona bezweek en haar vader en moeder. Vaak was ze vergeten dat ze in haar eigen huisje was. “Nee, ik woon hier niet hoor!” Met haar hoofd was ze in haar geliefde geboorteland Suriname. Thuis bij haar ouders. Of onderweg. “Cor, heb je je koffers al gepakt? We moeten zo weg. Anders missen we de boot naar Paramaribo!”

Leven en dood, slechts een paar seconden en één ademtocht van elkaar gescheiden. Zo snel, zo onherroepelijk. Kut!! Ik hoor mijn moeder nu nog zeggen: ‘Kind, dat is toch geen ordentelijk woord. Smijt toch niet zo met vleeswaren!” Sorry mam, zo ben ik nu eenmaal.

“Als ik ga,” zei je altijd toen je geest nog springlevend was, “wil ik geen poespas. Breng me maar in je eentje weg. Niet verdrietig zijn hoor lieverd. Niet er aan onder doorgaan. Ik heb een goed leven gehad. Maar geen drank, na afloop! Dat vindt mama niet gepast.” Al spuugde ze zelf allerminst in een glaasje…
“Dat laatste kan ik je niet beloven.”
“Nou kind, je doet maar.”

Ouwe taaie

Dus hebben we je in kleine kring weggebracht, onder de Surinaamse klanken van de legendarische Max Woisky die ooit – vertelde je graag – nog muzieklessen van jouw papa heeft gehad. Plus een vleugje Mozart, jouw favoriete componist, en het prachtige, ontroerende lied van mijn soulmate Ernst-Daniël Smid: De droom. En ja, we dronken. Op het terras van je geliefde hotel Bakker, mét bitterballetje. Een kleine maand terug zaten we daar nog, samen met fotograaf Dida Mulder die een uurtje eerder nog zo’n prachtige foto van ons tweetjes had gemaakt. “Ook voor later,” zei ze tegen me.
“Vindt u het leuk, mevrouw Verkerk?”
“Ja, héél leuk.”

Geen idee dat later zo snel zou komen. “Je begint nu weer aan een nieuw leven,” aldus een lieve vriendin. Maar wel een leven zonder de laatste allerliefste die ik nog bezat. Ja, mijn vrienden zijn me dierbaar. Ik koester ze. Maar je moeder verliezen  blijft een pijn die altijd zal knagen.
Het boek, jouw boek, is nu afgesloten. Al zal ik er nog lang, een leven lang, doorheen bladeren. Of, zoals hartsvriendin Anne-Rose Bantzinger op de uitvaart voordroeg uit het condoleancebericht van mijn oude Parool-collega Marije Vlaskamp: “Jullie waren samen toen jouw leven begon en jullie waren samen toen haar leven eindigde. Het verdriet zal er niet minder om zijn… En toch is het een troost als de cirkel zo mooi rond is.”

Al moet die definitieve afronding nog komen. Het huis, mijn ouderlijk huis, vol herinneringen definitief opruimen en de deur achter me dichtslaan. Met ongetwijfeld veel herinneringen, lachen en huilen. Als ik het op kan brengen hou ik jullie nog van die laatste loodjes op de hoogte…
En mam… Maak je niet druk hoor: ik ga door. Ik kan, verdomme, zelfs nog een – betraande – column over je schrijven. Misschien ben ik, toch wel een beetje, net zo’n ‘ouwe taaie’ als jij…