‘Als jij er bent, gaat het altijd goed’
Helaas de laatste column van Annemarie
Schrijver en actrice Annemarie Oster (1942) zorgde jaren thuis voor haar man, die lijdt aan vasculaire dementie. Onlangs verhuisden ze naar een seniorencomplex, hij naar de zorgafdeling, zij naar een appartement vier etages hoger.
Studentikoze stoerigheid
In ons vorige leven wist mijn man me geregeld op te zadelen met een onbehaaglijk gevoel. Dan behandelde hij me als een eenling die toevallig naast hem existeerde. Althans buiten de deur. Waren we thuis nog twee tortelduiven, op feestjes, in medemannengezelschap of in bijzijn van zijn zonen, liet hij me vaak als een baksteen vallen. Ook bezondigde hij zich nog al eens aan studentikoze stoerigheid. Nog goed herinner ik me dat ik (hij mocht mee) naar een cabaretvoorstelling moest. ‘Moest’ vanwege mijn functie als theaterrecensent. In de krappe entreehal van het theatertje wemelde het van jong, boomlang volk, velen met rugzakken die tijdens het noodgedwongen gedrang met grote regelmaat mijn hoofd belaagden. Kortom, ergernis alom, vooral toen mijn man er nog een schepje bovenop deed: “Er zijn hier helemaal geen mooie vrouwen.” Naar mijn idee gaf het a. geen pas in het beginstadium van een verhouding oog voor andere vrouwen te willen hebben en b. had hij op zijn minst ‘behalve jij’ kunnen zeggen.
Dat was een grapje
Een ander voorbeeld: tijdens onze eerste gezamelijke winter kondigde hij botweg aan dat hij met vrienden zou gaan skiën. “Mag jij niet mee?” vroeg tijdens een dinertje mijn tafelheer, een van die vrienden, met plagerige stemverheffing. Toen ik hier later mijn beklag over deed, begreep mijn man niet waarom ik zo onaangenaam getroffen was.: “Ach, dat was een grapje. En… je mág toch ook niet mee…” Gelukkig hou ik niet van wintersport. Inmiddels (een beetje laat) zie ik in dat die arrogante houding niets te betekenen had en dat mijn man die zich had aangemeten. Het valt niet mee om naast iemand met haar kop graag boven het maaiveld, zelf het hoofd boven water te houden.
Niet zo mooi als jij
Ach, als ik toen had geweten wat ik nu allemaal weet! Maar destijds, ten prooi aan de welbekende mengeling van geldingsdrang en onzekerheid, kwam het niet in me op dat een ander, nota bene iemand van het mannelijk geslacht, met een soortgelijke handicap behept zou kunnen zijn. Nu reageert hij zelfs niet als ik, voor de televisie op zijn ziekenkamer, hulpvaardig uitroep: “Kijk es wat een mooie vrouw.” Het kan zijn dat hij – want achterlijk is hij nog steeds niet – net doet of hij het niet ziet. Of het interesseert hem geen fluit (ik had eerst reet willen schrijven, maar dit is mijn laatste column). In ieder geval blijft een reactie uit. Of hij zegt, zoals onlangs: “Maar niet zo mooi als jij.” En iedere ochtend als ik met een opgewekt hallo zijn kamer binnenkom, voltrekt zich de volgende dialoog. “Hoe is het?” “Gaat wel.” Maar als ik even later mijn vraag herhaal: “Ietsje beter?” gaan die mondhoeken een stukje omhoog: “Als jij er bent, gaat het altijd goed.
Dit is de laatste column van Annemarie
“Aan alles komt een eind, ook aan mijn rol van Florence Nightingale. Na jarenlang getob is er rust in de tent: een seniorengebouw waarin mijn man en ik ons hebben verzoend met onze LAT-relatie. ‘Wij maken er het beste van.’ Ik had nooit gedacht dat ik deze zin op zou schrijven. Maar het is wel mijn laatste verzuchting. Aan alles komt een eind, zoals ook aan mijn column over mantelzorg.”