‘Een boek schrijven is werken, alsof je een huis bouwt’
Een interview met Toine Heijmans & win
Een paar weken voor verschijnen schrapte schrijver en Volkskrant-columnist Toine Heijmans (1969) het complete laatste hoofdstuk van zijn nieuwste roman. Nogal gewaagd. Maar Zuurstofschuld is er alleen maar beter op geworden, het boek staat als een huis.
Zuurstofschuld, je nieuwste roman verschijnt tien jaar na je bijzonder succesvolle debuut Op zee. Waarom zit er een decennium tussen deze twee?
“Elk boek heeft altijd meer tijd nodig dan je hoopt. De eerste zinnen van Zuurstofschuld zette ik vijf jaar geleden op papier maar jaren eerder al begon het verhaal zich te vormen in mijn hoofd. Het gaat niet alleen om de schrijftijd die je nodig hebt, maar zo’n boek moet ook vorm krijgen, langzaam samenvallen; het duurt echt jaren voordat de karakters die ik bedenk ook echte personages worden – waarvan je, dat is het trieste, na verschijnen weer afscheid neemt. Mijn tijd gaat snel op aan mijn werk als columnist voor de Volkskrant, en aan mijn gezin met drie pubers. Uiteindelijk kon ik een paar maanden schrijfverlof krijgen waardoor ik echt geconcentreerd kon werken. Anders was Zuurstofschuld er vrees ik nog steeds niet geweest.”
Hoe bereid jij je voor op een boek?
“Ik maak geen uitgesponnen plan zoals sommige schrijvers doen: geen synopsis of uitgewerkte verhaallijnen, of post it-plakkertjes met namen erop. Een boek wordt goed als het alle kanten uit kan, is mijn ervaring. Dat kost wat meer inspanning, want soms neem ik een afslag die ik later weer weggooi, maar het geeft me wel de gelegenheid alle karakters en gebeurtenissen van alle kanten te bekijken. Wel ben ik in mijn hoofd continu, elke dag bezig met het boek; soms schiet me een zin te binnen of een gebeurtenis, en die e-mail ik dan naar mezelf. Tijdens mijn schrijfverlof kwam het erop aan geconcentreerd te blijven, dan is het echt tien uur per dag ontsnappen aan uitvluchten. Dat is werken, en zo voelt het ook: alsof je een huis bouwt.”
Hoe ziet het schrijfproces rond een roman er bij jou uit? Heeft deze coronaperiode daar ook nog invloed op?
“Mijn schrijfverlof begon op 1 maart, tegelijk zo’n beetje met de lockdown, dus mijn huis was vol pubers en andere zaken. Gelukkig schrijf ik meestal op mijn zeilboot, die vijf minuten verderop in de haven ligt. Daar is rust. Ik probeer dan mijn telefoon uit te zetten en de wifi van mijn laptop – dat lukt niet altijd. En als het thuis niet kan, ga ik ergens op het Markermeer voor anker liggen. Dat werkt het beste: een plek waar niets anders is dan het boek. En een boot schommelt altijd, dat is prettig, want schrijven is nu eenmaal erg statisch. Uiteindelijk ben ik ook een paar weken in m’n eentje naar de Italiaanse alpen gegaan, omdat Zuurstofschuld daar speelt, maar vooral om weg van alle onrust te zijn. Ik huurde een hutje in een dorpje met zeven hutjes, waar alleen twee oude mannen woonden, en schreef minimaal tien uur per dag, en wisselde dat af met wandelen. Dat werkte heel goed. Schrijven is eenzaam, want ik ben de enige met het verhaal in m’n hoofd. Dan werkt het goed om ook echt alleen te zijn. Steun van je uitgever en redacteur is dan ook heel belangrijk. De moeilijkste fase vind ik de laatste, als het manuscript af is en het boek definitief vorm gaat krijgen: je kunt blijven herschrijven tot je een ons weegt maar dat is niet goed. Wel heb ik een paar weken voor verschijnen nog het laatste hoofdstuk gewist. Nogal een beslissing – maar een goede.”
Je schrijft prachtig beeldend en zintuiglijk, bij vlagen poëtisch. Hoe heb je jouw stem gevonden?
“Mijlen maken, dat is het toch echt. Heel veel schrijven. Gelukkig werk ik bij een krant, dus schrijven is voor mij als ademen: het is er altijd. Het lijkt altijd alsof die ene mooie zin er ineens is, zomaar, en die tik ik dan op, maar daarachter zit heel veel oefening denk ik. Mijn hersens zijn er helemaal op ingesteld. Ik denk ook in romanzinnen. Tegelijk schrijf ik erg op gevoel: of een zin grammaticaal helemaal perfect is, daar hou ik me niet mee bezig. Het moet goed voelen, er moet een goed ritme in zitten, passende woorden, nooit teveel beelden. Ik kan soms een uur zoeken naar een woord. De taal verandert ook met de jaren: Op zee heeft een andere manier van schrijven, vind ik, en toch hetzelfde gevoel als Zuurstofschuld.”
Je draagt het boek onder anderen op aan Sander, die je leerde klimmen. De hoofdpersonen in het boek klimmen ook. In hoeverre is Zuurstofschuld autobiografisch?
“Vrijwel niet, al put ik net als in Op zee uit eigen ervaringen. Ik heb een tijdlang vrij intensief geklommen, en er zijn passages in het boek die Sander herkent – of een beetje. Dat gaat vooral over gevoel: hoe is het om aan een bevroren waterval te hangen? Wat denk je, als je klimmaat uitglijdt? Maar uiteindelijk is Zuurstofschuld geen klimboek, voor mij gaat het veel meer over vriendschap en ouder worden. Voor iedereen, denk ik, komt het moment in je leven dat je achteruit gaat kijken in plaats van vooruit: wat heb ik eigenlijk met m’n leven gedaan, en waarom? Wanneer heb ik de keuzes gemaakt die me hier hebben gebracht? Dat is natuurlijk ook een autobiografisch gegeven, waar ik zelf een tijdlang mee heb geworsteld. En nu kan ik Walter ermee laten worstelen in het boek.”
Waar ligt voor jou de grens tussen feit en fictie waar het een roman betreft?
“In mijn werk voor de krant ben ik heel streng: daar mag geen flinter fictie in. Alles moet waar zijn en kloppen, voor zover je dat kunt bepalen. Andersom is het anders: in een roman mogen best wat waargebeurde verhalen. Daarom gaat het in Zuurstofschuld ook over verhalen van vaak onbekende of vergeten alpinisten: waargebeurd – maar ik gebruik alleen datgene wat mijn fictie ondersteunt. Ze zeggen weleens dat fictie de waarheid beter benadert dan journalistiek, daar geloof ik niet in, maar een combinatie komt wel heel dicht in de buurt.”
Paolo Cognetti schreef ook over de levensverrijkende ervaring van het bergbeklimmen. Heb je hem toevallig gelezen? Inspireert hij jou? En wie nog meer?
“Jazeker heb ik Cognetti gelezen. De acht bergen is een mooi boek, vooral ook omdat het over vriendschap gaat. Voor Zuurstofschuld waren echte klimverhalen een grote inspiratie: de manier waarop Walter Bonatti schrijft over bergen bijvoorbeeld, en over zichzelf, heel filosofisch, is prachtig. Dat geldt ook voor Gaston Rébuffat, of Norgay Tenzing: hun verhalen gaan vooral over hoe het is om in de bergen te zijn, als mens, en waarom ze daar zo graag zijn. Voor Bonnati was de Mont Blanc een vader, dat schrijft hij letterlijk, voor Tenzing was de Everest een moeder, dat schrijft hij ook letterlijk. Dat inspireert.”
Kun je de ervaring ‘vanaf een bergtop uitkijken over je eigen eenzaamheid’ uitleggen?
“Zo begint Zuurstofschuld: Walter staat op een top en kijkt om zich heen en ziet niets behalve leegte. Hij heeft zijn hele leven aan het klimmen gewijd, en vraagt zich nu af waarom eigenlijk. Van Walter weten we weinig, behalve dat hij altijd samen was met Lenny, zijn grote vriend. Maar die vriendschap is verdwenen dus is er voor hem weinig meer over dan alleen het uitzicht over de bergen.”
Wat doet bergbeklimmen met een mens?
“Oei, dat is een hele grote vraag. In het gunstigste geval brengt klimmen het mooiste in een mens naar boven omdat de bergen ruimte bieden om boven jezelf uit te stijgen, om na te denken over het leven, en om je te laten overweldigen door de schitterende natuur, je daar zelfs onderdeel van te laten voelen. In een minder gunstig geval zien mensen een berg als een wedstrijd: de top vóór alles, en zo snel mogelijk, dan is het eigenlijk heel egoïstisch. En in het allerslechtste geval betekent het je dood.
Er staan een aantal fraaie foto’s in je boek – niet gebruikelijk in een roman. Wat is je bedoeling daarmee?
“Dat zijn foto’s die mij enorm hebben geraakt, en op hun manier het verhaal vertellen. Een foto van Norgay Tenzing, de sherpa die als eerste op de Mount Everest stond, met een Zwitserse klimmer, Lambert, die bezorgt me echt kippenvel omdat die twee een enorme grote vriendschap hadden. Heel bijzonder, omdat ze uit verschillende culturen kwamen. Ik denk dat die vriendschap ze belet heeft de top te halen, ze kwamen twee keer bijna bovenaan maar waren misschien bang hun vriendschap te verliezen, of elkaar. De andere foto is van Toni Kurz, een Duitse klimmer in de jaren 30, de meest verdrietige die ik ken: hij hangt dood aan een touw. Voor veel mensen staat Kurz voor doorzettingsvermogen maar ik vind het een foto die laat zien wat bergbeklimmen kapot kan maken.”
Alweer een nieuw project op stapel? Of neem je daar weer even de tijd voor?
“Ja vreemd genoeg ben ik alweer begonnen. Met een boek dat speelt in de uiterwaarden van een grote rivier. Opnieuw de wildernis. Het gaat waarschijnlijk over een zwerver want zwervers zijn zeer interessante mensen, maar dat kan dus nog allemaal veranderen…”
Over Zuurstofschuld & win
De dag dat Walter Welzenbach zijn eerste berg beklimt bepaalt zijn leven: nooit meer wil hij iets anders. Nu staat hij op zijn laatste top, een duizelingwekkende 8188 meter hoog, en kijkt hij uit over zijn eenzaamheid. Zuurstofschuld is het adembenemende verhaal van klimvrienden Lenny en Walter, die hun dromen najagen in de Alpen en de Himalaya, en daarmee hun lot bezegelen. Ze dragen de verhalen van de grote alpinisten met zich mee, en zoeken samen een manier om geschiedenis te schrijven. Maar in de ijle lucht gelden andere wetten. Een verhaal over een onverbiddelijke wereld, een roman over vrijheid en vriendschap, storm en lawines, en de gevolgen van radicale keuzes. Wat de bergen met de mens doen, en wat de mens doet met de bergen, daar gaat het om. (Uitgeverij Pluim, € 22,50) We geven 5 boeken van Toine weg. Winnen? Laat hieronder een reactie achter. Winnaars krijgen 6 mei bericht.