Lessen van de grote jongens
Bart Chabot over zijn vrienden en leermeesters Brood, Deelder en Bril!
Herman Brood. Jules Deelder. Martin Bril. Vrienden-van- het-eerste-uur van Bart Chabot (1954). Ze zijn er niet meer. Niet fysiek, althans. Nog wel in zijn hart én dagelijks leven. Want de waardevolle inzichten die hij van ze meekreeg, veranderden zijn blik op alles. Hier deelt hij de belangrijkste lessen; ze kenmerken de ware vriendschap.
Veel vrienden van het eerste uur van me zijn inmiddels overleden. Bijna allemaal, op de keper beschouwd. Met vrienden-van-het- eerste-uur bedoel ik de vrienden die ik maakte toen ik de wondere wereld van de kunst betrad.
Had ik gedacht dat de literaire wereld bol stond van ruimhartigheid, verlichte geesten en zielsverwanten, dan kwam ik bedrogen uit. De literaire wereld – de goeden niet te na gesproken – waar ik begin jaren 80 in belandde, was bijna net zo kleingeestig, benepen, benauwend en bekrompen als het milieu waaraan ik me had ontworsteld. Goddank leerde ik snel de echte Grote Jongens kennen, de vrije geesten – Herman Brood, Jules Deelder en iets later Martin Bril, om er een paar te noemen, en belandde ik alsnog in een soort van oase.
Vraag van de redactie van Zin Magazine: Wat heb je van die vrije geesten geleerd? Dit.
Moeten? Je mág
Op een middag vroeg Herman Brood me wat ik de volgende dag ging doen. We zaten op een Amsterdams terras. Herman tekende twee cowboys op de achterkant van een bierviltje.
“Ik moet morgen optreden,” zei ik, “in Eindhoven.”
Herman legde zijn viltstift neer. “Je moet niet optreden, jonge vriend,” zei hij, “je mág optreden. Onthoud dat. En dat heb ik al eens tegen je gezegd.”
Ik nam me voor zijn wijze woorden voortaan niet te vergeten. Later zou Martin Bril er nog iets aan toevoegen, toen ik onverhoopt een zeldzaam zwaktemomentje beleefde. We traden op in Sliedrecht. Luttele minuten voor aanvang liepen we de trap op naar het podium. Het publiek roezemoesde verwachtingsvol, dat had er zin in. De toneelmeester fluisterde: “Aanvang.” We moesten op. Ronald Giphart stond al in het volle licht op de bühne en keek achterom: waar bleven we? Maar ik had er dit keer geen zin in, in de voorstelling. Wat had ik hier te zoeken, of in Zaanstad of in Kerkrade, waar we morgen en overmorgen stonden geboekt? Wat deed ik met mijn leven? Voor het applaus deed ik het niet; dat was iets waar je na afloop van de voorstelling even doorheen moest. Vermorste ik geen kostbare tijd met al dat reizen en trekken door het land?
Het motto is ‘Geven’
Martin maakte korte metten met mijn winterdip. “Bart, het motto is ‘Geven’. Geven, geven, geven. Dat is wat ons te doen staat als artiest. Niet nemen, niet iets terugverlangen van het publiek: nee, géven. Dat hoef ik jou toch niet te vertellen, collega, dat weet je zélf toch wel? We moeten de mensen géven, dat is onze taak. Troost, plezier, whatever.”
Martin gunde zichzelf een korte pauze.
“Jezus, Chabot, ik had niet gedacht dat ik je dát nog eens zou hoeven uit te leggen.” Het was een motto – Geven! – dat niet zou misstaan op een tegeltje. “Geven dus,” rondde Martin zijn peptalk af. “Onthoud dat, Chabot. Het gaat er niet om hoe jij je voelt, het gaat om de mensen.”
In het halfduister stommelden we het podium op, waar we met applaus werden ontvangen. Geven. Een motto dat Martin zelf tot op het bot zou waarmaken. Hij bleef geven, tot aan de laatste columns op zijn sterfbed aan toe.
Safe
Jules Deelder scherpte die overwegingen nog eens aan.
“Broeder Bartholomeus,” zei Jules toen we op pad waren naar een gig, “je weet het, hè? Wat er ook gebeurt, al krijgt er een gozer in de zaal een hartverzakking, of al valt er een bom dwars door het schouwburgdak de zaal in, kan niet verrotten, maar éérst maak jij je gedicht af.” Ik zat naast Jules in diens Citroën en wierp een vlugge blik op de kilometerteller. Die wees een snelheid van ruim boven de honderd vijftig kilometer per uur aan. Toch voelde ik me safe. Ons kon niets gebeuren.
“En dan pas neem je de schade op in de zaal,” zei Jules, “en tel je de doden en gewonden. Maar vóór die tijd? Je tekst gaat altijd voor. Knoopie het in je oren?”
Dat was nog niet alles. Jules had meer lessen in de aanbieding; en ik was een gretige leerling.
De Eerste Wet van Deelder
Zo waren we eens in een theater in Spijkenisse om ons voor te bereiden op een nieuwe tournee. We zouden die middag onze teksten doornemen, zo was afgesproken met ons management. Maar bij aankomst bleek Jules daar heel anders over te denken. “Aan me nooit niet,” zei hij bij binnenkomst in het theaterhonk. “Repeteren? Krijg de tering met je repeteren.” Ik moet hem bevreemd hebben aangekeken, want zijn stem werd zachter en daalde in volume. “Broeder Bartholomeus, onthoud één ding… Wat fout gaat, hoort er óók bij. De Eerste Wet van Deelder.”
Op mijn vraag wat we deze middag dan wél zouden doen, antwoordde Jules: “Biljarten.” Niet lang daarna ging onze tournee van start. We zouden twee jaar al improviserend langs de schouwburgen trekken. Met groot succes, en soms met wat minder groot succes. Maar saai of voorspelbaar? Nee, dat werd het nooit. “Jules,” zei ik op een avond in de kleedkamer, “is er ook een Tweede Wet van Deelder?” “Moet jij eens opletten,” zei Jules.
Het motto is ‘Aanvallen!’
Herman was niet bang. Zijn motto luidde: “Aanvallen!”
Toegegeven, in de voetballerij is het een nobele taak om een verdedigende middenvelder te zijn. In het voetbal. Maar in de kunst ben je als verdedigende middenvelder of hangende spits kansloos. Nee, “aanvallen!”
Toen Herman, Jules en ik gezamenlijk op tournee gingen, hadden we een ‘vast’ programma. Maar dat was Herman na een paar voorstellingen zat. “Jules, Barteke… Ik wil dit niet meer. Ik wil niet weten wat ik ga doen ’s avonds, en ik wil niet weten wat jullie zullen doen. Ik trek dit niet meer. Ik haat het om steeds hetzelfde te doen. In de trein hierheen dacht ik: waar zal ik het vanavond eens over hebben? Kijk, en daar wil ik heen. Improvisaties.”
“Hoe zie je dat dan voor je, Herman?” zei ik luchtig, het bommetje dat Herman onder onze tournee legde negerend.
“Het gordijn gaat open. Wij staan erachter, alle drie achter een eigen microfoon.”
“En dan?”….
Meer lezen?
Benieuwd naar het vervolg van dit bijzonder vriendschapsverhaal? Je leest het in Zin 12. Het nummer van Gasthoofdredacteur Bart Chabot ligt nog tot 14 november 2024 in de winkel. Of bestel ‘em hier online.
De beste artikelen in je mailbox? Meld je aan voor de nieuwsbrief