Slapen? Kunnen wij van Zin niet vaak én niet gek genoeg. Wij testen de origineelste slaapplekken. Dit keer wordt gasthoofdredacteur Bart Chabot (1954) wakker in de Abdij van Maredsous in de Ardennen. ‘De soberheid van de abdij en de regelmaat en eenvoud van het abdijleven, geven me innerlijke rust.
Soms verblijven we een paar dagen in een abdij. We, dat zijn Yolanda en ik. De abdij is de Abdij van Maredsous, in de Ardennen. Wat ons dat brengt? Voor mezelf sprekend: om me aan de waan van de dag te onttrekken en om, al is het maar voor even, onder het juk van mijn werk uit te kunnen. Een state of mind die me dichter bij Yolanda brengt. De soberheid van de abdij en de regelmaat en eenvoud van het abdijleven geven me innerlijke rust, ook al is die rust van korte duur.
Of ik in God geloof, en of ik daarvoor bezoekjes aan een abdij nodig heb? Nee. Ik geloof in Sinterklaas. Die komt trouw elk jaar boven water. Dat kun je van God niet zeggen.
De thuiskomst
Op de ochtend van ons vertrek regent het in de Ardennen volgens de buienradar. “Tegen drieën,” zegt Yolanda, “als wij aankomen, schijnt de zon.” Dat verbaast me niet eens. Het overkomt ons vaak: mooi weer op onze bestemming, terwijl het er de dagen ervoor goot. “De jassen kunnen thuisblijven,” besluit Yolanda.
Tweeënhalf uur na ons vertrek uit Den Haag beginnen de Ardennen; en dan, na een heuvelachtig parcours door velden en bossen en langs dorpen waaruit het leven geweken lijkt terwijl de bewoners nog in leven zijn, staan we op de parkeerplaats voor de abdij. Koud heb ik de motor uitgezet of de abdij klokken slaan drie uur. En jawel hoor: de zon schijnt, zoals voorspeld.
Als gezegd, we zijn hier vaker geweest, zij het niet vaak. Zo kennen we de kamer die ons is toegewezen. Daar komt geen magie aan te pas, want onze kamer is vernoemd naar paus Urbanus de Tweede. Zoiets blijft je bij. Al staat er op de sleutel van de kamer droogjes het getal 104, en niet ‘Urbanus’.
“We hebben al eens in deze kamer gelogeerd,” zegt Yolanda.
Ze houdt een stel kleerhangers omhoog die ze uit de kledingkast heeft gehaald. Kleerhangers van de Eerste Haagsche Stomerij, waar sinds jaar en dag mijn bühne kleding wordt gereinigd.
“Die zijn van jou,” zegt ze, “en ze hangen er nog steeds.”
We zijn weer thuis.
Holy beers
Als we hebben uitgepakt, lopen we naar het verderop gelegen onthaalcentrum Saint Joseph. Dit is de wereldse kant van het abdijcomplex: een voormalig bijgebouw van de abdij dat is omgetoverd tot een populaire eet en drinkgelegenheid. De jaarlijkse paas, zomer en kerstmarkten trekken duizenden belangstellenden. Critici noemen het misprijzend een ‘kermis’.
Nu, op een doordeweekse dag, is het rustig. We bestellen een glas abdijbier van de tap en nemen plaats op het terras. Yolanda wijst naar het raam waarop de reclameslogan Holy beers te lezen is. Een halfuurtje later, met een tweede Maredsousbiertje achterde kiezen, valt alle stress van me af. Wacht, laat ik niet overdrijven: bijna alle stress. Bij het derde glas abdijbier verschijnt een plank met Maredsouskaas op tafel en dat wekt de belangstelling van de mussen. De brutaalste landt op de rugleuning van de terrasstoel naast me, hipt over de tafel en doet zich tegoed aan de kruimels kaas. Yolanda snijdt wat kaas in stukjes, en even later mogen we ons verheugen in de aan wezigheid van zestien mussen; één mus eet zelfs uit Yolanda’s hand. We maken vrienden. Alleen van het bier blijven ze af; dat is niet aan ze besteed.
Als we opstappen, knarsen de terras kiezelsteentjes als kerkhofgrind onder mijn schoenen.
Het vrouwenklooster
De abdijklok slaat. Stipt om zeven uur worden we aan tafel verwacht in de réflectoire
voor de avondmaaltijd, mochten we het zijn vergeten. Logeer je in een abdij, dan moet je mee in het abdijritme. De maaltijden worden gezamenlijk gebruikt; dat wil zeggen, samen met de andere gasten van de hotellerie. Vanavond zijn dat er ruim twintig, bijna allen afkomstig uit Wallonië.
“Waarom bent u hier?” vraagt Yolanda aan een vrouw die iets toeschietelijker is dan de overige gasten.
“Om te bidden.”
Om half negen vindt de avondwake plaats in de crypte onder de abdijkerk. Het groepje monniken dat aanwezig is, is flink uitgedund vergeleken met vorig jaar. Ik tel vijf bezoekers, Yolanda en mijzelf meegerekend. De abdij weet verreweg het grootste deel van zijn toekomst achter zich. Als de gezangen na een kwartier zijn gedaan, staan de in het zwart geklede monniken op en schuifelen naar een zij-uitgang. Een voor een worden de lichten uitgeknipt, de twee kaarsen uitgeblazen. Eén monnik loopt achter ons aan naar de uitgang. Als we de trap omhoog nemen, sluit hij de toegang tot de crypte en doet de laatste lamp uit.
We maken een avondommetje en lopen langs een verlaten kostschoolgebouw en enkele leegstaande huizen. Dan komen we bij het kruispunt waar je, rechtsaf, de weg naar de Abdij van Maredret, een vrouwenklooster, kunt inslaan. De abdij valt niet te missen, want het enorme domein wordt omringd
door een hoge, middeleeuws aandoende vestingmuur. We gaan terug in de tijd.
In Maredret kun je ook overnachten; dat hebben we vorig jaar gedaan. Maar het dient gezegd: voor een genoeglijk verblijf daar moet je niet bang in het donker zijn en geen spoken zien, ook niet als ze er wel degelijk zijn. Deze trip laten we Maredret links liggen; dat is voor ons beider gemoedsrust het beste. Dan roept de Abdij van Maredsous ons. De klok slaat tien uur. Als we omkeren en terug- lopen, en bijna bij ‘onze’ abdij zijn, doet de wind, door zich ritselend te verstaan met
de bomen en hun bladerdak, de weg achter ons dicht. Na ons verwachten ze vanavond niemand meer.
Via de kloostertuin en een alleen aan gasten van de hotellerie bekende achteringang die
’s nachts openblijft, lopen we door lege gangen en langs lege ruimtes naar onze kamer. Daar wachten we tot het licht is opgedroogd.
Doopvont
Je wordt vroeg gewekt in de abdij. Om half zes al. Niet door de meeuwen, zoals in Den Haag, maar door het gebeier van de klokken uit de abdijtoren naast ons. Om zes uur begint het ochtendgebed, vandaar. Wie niet wakker wil worden, zal worden gewekt.
Boven de werktafel op onze kamer hangt een kruisbeeld. Jezus kijkt me niet aan, maar houdt zijn blik strak op zijn voeten gericht. Daar kan ik me iets bij voorstellen. Je kunt de wereld willen redden, prima, maar die geredde wereld vervolgens onder ogen komen, dat is weer een heel ander verhaal. ’s Middags krijgen we een rondleiding door de abdij. Die verloopt zoals je het van rond- leidingen verwacht. Tot onze gids een tel uit zijn rol valt.
“Wat heeft deze kerk níet?” vraagt Claude. We zitten met z’n tienen voor het altaar en kijken speurend rond, maar vergeefs. Geen van ons weet het antwoord.
“Een doopvont!” zegt Claude. “En waarom? Dit is geen gewone kerk, maar een abdijkerk, voor monniken…” – Claude laat zijn stem zozeer in volume dalen dat hij nog nét te volgen is – “…en monniken, dat weet ge allen, worden niet geacht kinderen te krijgen. Of ze die ook niet kregen, dat valt buiten de rondleiding. Dat laat ik aan uwe verbeelding over.”
Hij lacht een klein lachje, en wij lachen met hem mee.
Tijdens het avondeten op zaterdag blijkt dat vele gasten zullen vertrekken. De jurist uit Brussel, getrouwd, drie kinderen, die voor de EU werkt, de twee vriendinnen die ‘zoekende zijn’, de ex-verslaafde, de jonge vrouw uit Luik die de vorige dag tijdens een wandeling werd achtervolgd door een potloodventer….
Verder lezen?
Benieuwd naar het vervolg van Barts avonturen bij de Benedictijnen? Je leest het in Zin 12. Dit nummer van gasthoofdredacteur Bart Chabot ligt nog tot 14 november 2024 in in de winkel. Of bestel ‘em hier online.
De beste artikelen in je mailbox? Meld je aan voor de nieuwsbrief