Het moet ergens half jaren 90 zijn geweest dat het idee van de stem voor mij vleugels kreeg. Ik zat in een studio in Johannesburg met Louis Mhlanga uit Zimbabwe te werken aan een lied dat later als De onderstroom het licht zou zien. Ik zong in het Nederlands en hij in het Shona, zijn moedertaal.
Tussen de bedrijven door vroeg ik hem wat zingen betekent in zijn cultuur. Hij vertelde dat zingen voor hen zoiets is als ‘Je voorouders een stem geven’. Dat idee opende een achterland voor mij dat ver voorbij mijn eigen ego ging. Je bent als het ware een doorgeefluik als schakel in een eindeloze keten. Als we geboren worden, komen we ter wereld met een onzichtbare rugzak van onze voorouders vol geluk, verdriet, ongeleefd verlangen et cetera. Dat onzichtbare verleden kan ons parten spelen maar ons ook ruimte geven en inspiratie waarvan we niet precies weten waar het vandaan komt. Dus het speelt ook vaak een rol als je schrijft. De beste zinnen verzin je niet, ze verzinnen jou.
Het lijkt alsof ze tot je komen maar eigenlijk zijn ze er al in wat Jung het ‘collectief onbewuste’ noemt. De rivier van tijd waarop wij mee kunnen stromen. In die stroom drijven alle thema’s al een eeuwigheid mee en soms vissen wij er een op in onze gedachten. Als je op die stroom zit, gaat het schrijven bijna als vanzelf. Als je daar niet op zit, ben je bezig iets te verzinnen en is het resultaat meestal bloedeloos, hoe handig ook de melodie en de slimheid van de zinnen. Zo gaat het ook met zingen. Als je jezelf los kunt laten, gebeurt er iets met een stem dat de zanger overstijgt. Ik heb op de toneelschool mijn stem technisch geschoold maar de essentie van zingen leer je pas als je die techniek ook weer los kunt laten op het moment dat je in die ‘stroom’ durft te springen. Dat was wat mij betreft een lange weg. Ook na dat moment in Johannesburg waarbij het licht van inzicht wel daagde, maar ik het moest leren toepassen. Een interessante blokkade is dat wanneer we onszelf horen zingen of praten, dat in het beste geval een vreemde gewaarwording is. Wij horen onszelf anders dan degenen die naar ons luisteren. Dikwijls, als ik achteraf mijn stem hoorde in een interview, vond ik die te hoog klinken, te dwingend, meegenomen door emotie om iets duidelijk te maken. In het zingen had ik dat ook.
Ik liet het lied niet zijn werk doen maar legde er een schep bovenop, bang dat het niet duidelijk genoeg was. Daarin zat onzekerheid over wie ik was waardoor ik bijna als een ander wilde klinken. Door de jaren heen kwam ik dichter bij de kern met de richtlijn van Raymond van het Groenewoud in mijn hoofd: Ge moet leren zingen wie da ge zijt. Met het ouder worden voel ik steeds meer vrijheid als ik zing. Ik heb geleerd dat het niet om mij draait, maar om het liedje en wat je wilt vertellen. Daardoor kun je je ego in de coulissen achterlaten want dat is een molensteen minder. De stroom lucht die vanuit ons middenrif naar boven wordt gestuwd en door de stembanden en de mondholte wordt omgevormd tot klank, is het mooiste als er niets in de weg zit. Als de zanger alles los kan laten, als je op het podium de werkelijkheid daarbuiten kunt laten vergeten. Na al die jaren weet ik eigenlijk niet of ik mijn stem gebruik of dat het beeld eerder andersom is. Mijn stem zingt mij. ■
Stef Bos (1961) is singer-songwriter en woordkunstenaar. In Zin schrijft hij over zijn leven als muzikant en als echtgenoot en vader. Stef is getrouwd met de Zuid-Afrikaanse kunstenares Varenka Paschke. Samen hebben ze drie kinderen: zoon Kolya (12) en dochters Lorelei (10) en Vonkie (5). Ze wonen afwisselend in Zuid-Afrika en in Vlaanderen. Stef staat vanaf april met ‘Bitterlief ’ in het theater. De gelijknamige cd is verkrijgbaar vanaf 21 maart a.s.
Nooit meer Stef missen?
Neem via deze link een wel heel voordelig abonnement op Zin Magazine.